Reisverhaal «Tibet»
Himalaya en verder
|
China
|
4 Reacties
17 December 2019
-
Laatste Aanpassing 17 December 2019
Je hebt zo van die droombestemmingen waar je ooit in je leven echt wil komen, maar er van beseft dat die kans ook erg klein is. Je bent er al jaren over aan het lezen, bespreken en in je hoofd zit al een hele planning klaar. Voor Igor was Tibet zo’n onbereikbare reisbestemming. Hij is er al over bezig sinds ik hem leerde kennen, 19 jaar geleden ondertussen. Blijkbaar heeft de cultserie Twin Peaks, die hij als 12jarig jongetje heeft gezien hier iets mee te maken. Voor mij wakkerde de reisgids van Trailblazer “Tibet overland” mijn interesse voor dit mysterieuze exotische gebied: al fietsend gepakt en gezakt vanuit de verboden stad Lhasa langs bergpassen van boven de 5.000m, heilige meren, boeddhistische kloosters met als eindbestemming Kathmandu. Puur theoretisch is deze legendarische route, de Friendshiphighway de langste afdaling ter wereld, maar in de praktijk zou dit door de extreme hoogte, het barre klimaat en de uitgestrektheid een erg zware fietstocht zijn. Die droom hebben we moeten opbergen. China stelt dit ingenomen gebied slechts onder strenge voorwaarden open voor buitenlanders. Je hebt een visum en heel veel speciale permits nodig. Een gids, privé vervoer en chauffeur zijn verplicht. We hebben erg lang gewikt en gewogen. Uiteindelijk wint onze nieuwsgierigheid en boeken we een georganiseerde rondreis door het land dat bekend staat als het dak van de wereld.
China
We vliegen Lhasa in vanuit Kathmandu. Onder ons hangt een dik wolkendek, waar zo nu en dan een sneeuwpiek bovenuit torent. Wanneer we de Himalaya oversteken, laten we de wolken achter. Open hemel boven Tibet. Onder ons zien we bruingrijze heuvels, geplooid als een deken, gerimpeld. Het lichtspel van de felle zon kleurt ze soms in een blauwe, paarse of gouden gloed. Een eindeloze bruine uitgestrektheid, hier en daar onderbroken door een diepblauwe brede rivierdelta. We zien de gebouwen onder ons stilaan groter worden. Ons vliegtuig landt zacht op de tarmac. De kleine luchthaven van Lhasa is een modern strak en kleurloos gebouw. Ook binnen hangt er eerder een koele sfeer. Geen winkeltjes, geen gezellige koffiebars, enkel controledesks waarachter heel serieuze Chinezen in grijs uniform ons staan op te wachten. Overal hangen camera’s. We schuiven aan in de rij. Iedereen is muisstil en houdt zijn paspoort en groepsvisum klaar. Terwijl de agent mijn paspoort grondig inspecteert, neemt een robot een foto van mij en laat ik de vingerafdrukken van mijn beide handen digitaal registreren. Ik begin te twijfelen of ik Tibet nog wel wil binnen geraken. Alles is hier zo intimiderend. Dan volgt nog de bagagecontrole. Er wordt expliciet gevraagd al onze boeken af te geven. Alles wat verband houdt met politieke steun aan Tibet of de huidige Dalai lama wordt afgenomen. Ik leg een paar romans op de desk en laat onze Lonely Planet bewust in de handbagage zitten. De Tibetaanse geschiedenis, Chinese invasie en culturele revolutie staan er volgens de Chinese autoriteiten foutief in uitgelegd. Aan de laatste controledesk staat een Tibetaanse gids ons op te wachten. Eindelijk, we zijn in Tibet, nee in China….
Het voelt heel vreemd en een beetje beangstigend aan. Overal op straat hangen camera’s. Leger en politie is alom aanwezig. Er zijn zelfs camera’s geplaatst in de auto die ons naar ons hotel moet brengen. De ene is gericht op de weg, de andere naar de achterbank, wij dus. Ik heb nog niet zo lang geleden Orwell’s 1984 gelezen en nu lijkt het alsof ik in dat boek ben terechtgekomen; een politiestaat, alles draait om controle.
Er rijden twee Nederlandste toeristen mee naar het centrum van Lhasa. Ze zijn niet kunnen wegvliegen vandaag omdat er een spelfout geslopen was op het vliegticket van meneer. Blijkbaar is het niet enkel lastig om Tibet binnen te geraken. Hun vlucht wordt om geboekt, de naam correct aangepast. Morgen proberen ze nog een keer. Het is al donker wanneer we in het hotel aankomen. Na iets gegeten te hebben, kruipen we in ons bed, onder een paar extra dekens. Het is koud in Tibet, met korte dagen, de winter komende. In onze kamer kijk ik even rond of daar geen camera’s zijn.
Lhasa
De volgende ochtend worden we na ons ontbijt opgepikt door Kaysang, onze gids voor de komende 3 weken. De rondreis Tibet begint met het bezoek van een paar kloosters in de omgeving van Lhasa. De auto wordt geparkeerd en Kaysang wijst naar een betonnen gebouw. “Als je eerst nog naar het toilet moet gaan, is het daar te doen.” Ik heb op reis al heel wat verschillende wc’s gebruikt. Die van Nepal, eigenlijk gewoon Franse toiletten ben ik ondertussen gewoon geraakt. Ze kunnen me zelden nog van mijn stuk brengen, hoewel de ene wat primitiever en hygiënischer is dan de andere. Ok, ik heb nog altijd niet helemaal door hoe Indiërs en Nepalezen hun achterste afkuisen zonder toiletpapier, maar wel met een emmertje water. Maar ik hoef misschien ook niet alles te weten… De eerste Chinese openbare toiletten waren voor mij een shock. Ik dacht eigenlijk dat ik naar een kabbelend waterperkje aan het kijken was. Door een betonnen gleuf loopt stromend water. Het doet me wat aan een irrigatiekanaal denken. Het water stroomt onder verschillende muurtjes door, die ongeveer 1,5 meter van elkaar staan. De lage scheidingsmuurtjes vormen zo wc hokjes, zonder deur. Je zit achter elkaar boven die goot je behoefte te doen en als je recht staat kan je over het muurtje in het hokje voor je kijken. Het is efficiënt, misschien wel properder dan zitten op een wc-bril, maar je hebt niets privacy. Op dat moment besef ik nog niet dat dit één van de betere toiletten in Tibet zal zijn. Hier is nog stromend water, staan er nog muurtjes en zijn de wc’s in een gebouw.
Het Drepung klooster is een wirwar van steegjes. De plaatselijke bevolking is bezig de tempels een opknapbeurt te geven. Iedereen hangt vol met witte verf. De monniken delen dankbaar eten en thee uit aan de helpers. Er hangt een gemoedelijke sfeer van een volksfeest, waar iedereen wel iets kan betekenen. We stappen de grote verzamelruimte binnen, waar de monniken en lama’s samen eten en zingen. Nu is er niemand te zien. Hun mantels en hoeden liggen klaar voor de volgende dag. We wandelen de grote zaal met de klok mee en passeren regelmatig een kapel die we betreden. Vergulde grote standbeelden van boeddha’s, tara’s, lama’s en andere boeddhistische figuren kijken ons vredig, een beetje dromerig aan. De kleine donkere kamertjes worden verlicht door boterlampen, die een vette geur verspreiden. Pelgrims offeren yakboter, fruit en geldbriefjes. Iedereen laat in elke ruimte, aan elk standbeeld wel iets achter.
De volgende dag bezoeken we de Potala. Tibets meest beroemde gebouw ligt trots en sereen boven op een heuvel. Tijdens de Chinese inval in 1950 woonde de Dalai lama in dit fort, het toenmalige politieke en religieuze centrum. Als vijftienjarige jongen is hij gevlucht tijdens die invasie en leeft sindsdien in ballingschap in Indië. China doet nu alsof de huidige Dalai lama nooit heeft bestaan. Zijn foto’s werden verwijderd. Niemand mag erover praten. Ook nu nog voelt de sfeer in het gebouw heel geladen aan. Soldaten houden alles in de gaten en er is een zware security check. Het is verboden om aanstekers, sigaretten, lucifers ed mee te nemen. Dit zogezegd omwille van angst voor terreur, maar men wil vooral geen incidenten meer met monniken die zich uit protest tegen het beleid van de Chinese overheid in brand steken. Overal staan brandblusapparaten klaar om snel te kunnen ingrijpen.
Ook de Gangkor, het historisch stadsgedeelte van Lhasa, waar we in de namiddag nog rond kuieren is zwaar beveiligd. Groepjes soldaten marcheren streng rond, gewapend met metalen lasso’s om opstandige mensen te vangen. Er zitten sluipschutters op de daken rondom ons en ook hier zien we hele rijen brandblussers opgesteld. Hier zijn nog meer camera’s dan ik ondertussen al een beetje gewoon ben. We volgen de rondgang door de middeleeuwse steegjes, samen met biddende pelgrims, waarvan sommige de kora al kruipend vervolledigen. Het hart van de Gangkor is een eeuwenoude tempel, speciaal gebouwd om een standbeeld van 2.200 jaar oud van Siddharta Gautama te bewaren en vereren. Het dak bestaat uit massief goud en schittert zo fel dat ik er niet eens een fatsoenlijke foto van kan nemen.
’s Avonds trekken Igor en ik op ons eentje naar de Potala die mooi verlicht wordt. Toch is het onmogelijk gemaakt om het mooi te fotograferen. De knalrode banner die het 75jarige bestaan van de republiek China viert, slaagt erin de gigantische Potala te overschreeuwen. We proberen een ander standpunt en wandelen wat achteruit. We weten dat het absoluut verboden is om foto’s te nemen van militairen en overheid en vragen ons af waarom er dan twee soldaten op een verhoogd vlak voor de Potala staan opgesteld. Op het plein voor de Potala klinkt luide heroïsche marsmuziek. Het gezang van zware mannenstemmen komt uit grote luidsprekers. Het plein is omringd door knalrode affiches van de vorige en huidige communistische leiders. De muziek nadert zijn climax en aan de overkant van het plein, aan het monument dat de bevrijding van Tibet moet voorstellen, zien we metershoge fonteinen in de felste kleuren afsteken tegen de donkere lucht. Wie ’s avonds van de Potala wil genieten, moet de propaganda erbij nemen.
Qomolangma
De vierde dag verlaten we Lhasa. De komende weken zullen we de Friendshiphighway met de auto afleggen. De eerste stop is Yamdrok Tso, een gigantisch meer met een onrealistische kleur blauw. Kan water echt zo fel blauw zijn? Het is misschien de grauwheid van de omliggende heuvels in combinatie met de felheid van de zon die dit heilige meer deze betoverende kleur geeft. Het is zo groot dat een pelgrimstocht rond het meer minstens zeven dagen duurt. Je kan er op de foto met een mastiff, een enorme leeuwachtige Tibetaanse hond, die door nomaden gebruikt wordt om hun vee te beschermen tegen wolven en sneeuwluipaarden. Ik besluit de foto aan mij voorbij te laten gaan.
We rijden verder in zuidwestelijke richting door een uitgestrekt eindeloos sneeuwlandschap. De auto wordt even aan de kant gezet zodat we tot aan een gletsjer kunnen wandelen. Een paar jaar geleden was de ijsmassa gewoon nog vanaf de weg te zien. In Tibet gaat de klimaatopwarming sneller dan gemiddeld over de hele wereld. De zomer duurt ook hier veel langer en er valt bijna geen sneeuw meer. Hoewel het hier ’s nachts stevig vriest, is het overdag heel aangenaam en voel je de straling van de zon heel fel. Het is misschien nog niet zo onlogisch dat Tibetanen, net zoals veel andere volkeren die op grote hoogte leven hun sneeuwbergen, gletsjers en meren als heilig beschouwen. Al dit ijs en sneeuw zijn onze grootste natuurlijke zoetwaterreservoirs en betekenen leven op onze aarde. Er wordt voorspeld dat de gletsjers op de Tibetaanse hoogvlakte tegen 2050 gehalveerd zullen zijn, wat in een eerste fase zal resulteren in grote overstromingen door het massala smeltwater en later in verwoestijning en droogte.
We zetten de rit verder door een voortdurend veranderend berglandschap, dat altijd groots en onherbergzaam lijkt. Van sneeuwbergen rijden we door bruine heuvels, ingekloofd door seizoensgebonden bergstromen. De vlakkere hellingen zijn begroeid met felrood mos, stug gras en heideachtige planten. Toch zit dit barre gebied ook vol leven. We spotten wilde ezels, gazelles en antilopes. De pels van de Tibetaanse zandvos steekt nauwelijks af tegen de bruingrijze achtergrond. De dag dat het sneeuwt zien we er twee.
De volgende grote bestemming is nu Rongbuk, een minuscuul gehuchtje, vlak aan de grens met Nepal. Het heeft twee bezienswaardigheden: een klein oud boeddhistisch klooster en de grootste berg op aarde, Mount Everest of Qomolangma zoals hij in Tibet wordt genoemd. Onderweg bezoeken we nog een oud fort, middeleeuwse dorpjes, een tempel met kleurrijke religieuze muurschilderingen en een lelijke moderne Chinese stad. We overnachten meestal in gezellige Tibetaanse guesthouses en eenmalig in een onpersoonlijk groot Chinees hotel. Op de slaapkamer staat meestal een zuurstofmachine. We komen al dagen niet meer onder de 4.000 meter. Als je niet goed geacclimatiseerd bent, is er veel kans op hoogteziekte. In het beste geval komt er lauwwarm water uit de douchekop.
Naarmate we verder weg rijden van Lhasa, verminderen de toeristen. In het schattige middeleeuwse dorpje Gyantse willen we een klooster bezoeken. Plots worden we zelf een attractie wanneer een groepje jonge pelgrims een rijtje vormt om selfies met mij te nemen. Ik, amper 1m65 en toch vlot een kop groter dan de gemiddelde Tibetaanse vrouw, voel me de eerste keer in mijn volwassen leven erg groot.
We bereiken Rongbuk langs de Pang la. De ontelbare haarspeldbochten van deze pas brengen ons snel boven de omliggende grijze heuvels, die een brede vlakke riviervallei omsluiten. Witte bergen doemen achter ons op. Het uitzicht helemaal boven naar de andere kant is fenomenaal. Vijf achtduizenders op een rij, een real life panoramaview: Makalu, Lhotse, Qomolangma (Mount Everest), Gyachung en Cho Oyu. Hier wordt echt zichtbaar, ook voor een niet geoloog dat Tibet een hoogplateau is. De hoogste bergen op aarde lijken hier heel bereikbaar. Er zijn geen lagere bergen die voor deze rij Himalayreuzen opdoemen, enkel bruin grijze hellingen, opgefrommeld en omhoog gestoten door de tegen elkaar duwende tectonische platen. Soms steekt een afgebroken stuk aardkorst hoog naar boven, als een enorme reuzentand. De verschillende kleurrijke onderlagen zitten in lussen opgeplooid. Nadat we onder een staalblauwe hemel van dit grootse uitzicht hebben genoten, rijden we langs de zuidzijde de pas af. De vele haarspeldbochten maken me wat wagenziek. Helemaal beneden moeten we nog door een streng gecontroleerd checkpoint, waarna we verplicht overstappen in een ecobus, die ons afzet aan het klooster. De enige andere gebouwen in Rongbuk zijn een guesthouse en theehuisje, gewoon aan de overkant van de weg. We nemen een snelle lunch en wandelen verder omhoog naar het uitzichtpunt op Qomolangma. Vanaf de Tibetaanse kant is het een prachtig indrukwekkende berg. De noordzijde is een verticale wand, vol met seracs waarnaar ik kan blijven staren. De top schiet steil de lucht in en lijkt onbereikbaar. Ik vind het heel onwezenlijk dat we nog maar een jaar geleden zijn zuidzijde aan het bewonderen waren. Langs de Nepalese kant vind ik Mount Everest veel minder mooi. Hij wordt daar in schoonheid ruim overklast door de prachtige spitsige Nuptse en Pumori. Daar lijkt hij niet eens de hoogste berg. Doordat ik al mijn kleren heb aangetrokken, kan ik comfortabel genieten van dit onvergetelijke uitzicht. We hebben een wolkeloze hemel. Het enige dat de lucht wat verstoord is poedersneeuw dat weggeblazen wordt vanaf de top. Igor en ik voelen ons goed genoeg om op deze hoogte te blijven slapen. De kamer in het guesthouse is primitief maar prachtig. Vanuit mijn bed heb ik uitzicht op Qomolangma. Met al mijn kleren aan, in mijn donzen winterslaapzak en onder twee extra dekens doorsta ik de ijskoude nacht.
De sterke ochtendzon zorgt snel voor een positieve temperatuur en brengt kleur. De ecobus brengt ons terug naar beneden. Voor de meeste toeristen houdt de Tibetreis hier op. Zij keren terug naar Lhasa. Wij trekken verder westwaarts, naar een vergeten uithoek van Azië, een mythische berg en een verloren koninkrijk.
The far west
We rijden over de Changtang, Tibets hoogplateau met een gemiddelde hoogte van 4.500m. De felblauwe hemel van deze ochtend ligt al ver achter ons. Boven ons hangt een dik wolkendek. De eindeloze steppes zijn bedekt onder een verse laag sneeuw. In al dit wit merken we nog meer wilde dieren op. Links van ons, in zuidelijke richting blijven bergtoppen opdoemen. Deze keer is het de Indische Nanda Devi die met alle aandacht gaat lopen. Het zien van deze berg doet me beseffen dat we ons niet zo ver van Kasjmir, Ladakh en Pakistan bevinden.
Tibets uiterste westen ligt terug onder de 4.000m en bestaat uit een kurkdroog, geërodeerd landschap. Het lijkt wel alsof we tussen reusachtige termietenheuvels rijden. Op bruingrijze, onstabiele steile kliffen van een soort klei merken we soms ruïnes. Die forten werden eeuwen geleden geboetseerd uit datzelfde materiaal en zijn versmolten, één geworden met de omgeving. Ooit is hier een bloeiende beschaving ontstaan, het Guge koninkrijk.
In het gehuchtje Tirthapuri stoppen we om grotschilderingen te bekijken. Een oud vrouwtje blijkt de keykeaper te zijn. Ze rijdt mee naar de site en klimt gezwind de vele trappen op, die hoog en steil naar twee grote poorten in kliffen slingeren. Ik hijg achterna. Mijn longen doen pijn van de hoogte, inspanning en de koude. De kleine vrouw tegenover de gigantische poort is een mooi zicht. We helpen haar de zware houten deuren te openen en halen onze hoofdlampjes boven. Binnenin krijgen we Tibets best bewaarde geheim te zien. De muren van de grot zijn van boven tot onder versierd met Tibetaanse schilderingen. Ze zijn eeuwenoud, maar nog steeds heel kleurrijk, levendig en bijzonder gedetailleerd. De kunstenaars, afkomstig uit Kasjmir gebruikten veel goud. Elk detail, tot zelfs de plooien in de kledij van de boeddha’s is de moeite waard om met volle aandacht te bekijken. Ook de minuscule dieren en planten op de achtergrond zijn adembenemend. Uiteraard is het verboden om foto’s te nemen van de muurschilderingen en van een souvenirshop waar je er kaartjes van kan kopen is helemaal geen sprake. Ik zal mijn eigen geheugen moeten gebruiken als ik wil terugdenken aan die mysterieuze prachtige grotten.
Die dag rijden we door naar de grotere, maar gezellige stad Zanda, van waaruit we de ruïnes van Guges grootste fort bezoeken. De site roept de amateur archeoloog in ons op. Met onze hoofdlampjes op kruipen we door grotten en tunnels, die soms doodlopen en soms toegang geven tot weer een ander gangenstelsel. Uiteindelijk slagen we erin langs een uitgehouwen trap bovenop de ruïne te geraken, vanwaar we een weids uitzicht hebben over de hele omgeving. De perfecte plek voor een fort.
De laatste nacht in Zanda herpakken we onze rugzakken. We maken ons klaar voor het laatste deel van onze Tibetreis, een pelgrimstocht.
Mount Kailash
Op weg naar Darchen, van waar onze voetreis van drie dagen rond een heilige berg begint, loop ik een voedselvergiftiging op. En niet zo eentje dat op één nacht is verwerkt. Het gebrek aan hygiëne in Tibet velt regelmatig een toerist. Kaysang probeert dit te vermijden door altijd eerst een kijkje te nemen in de keuken vooraleer te beslissen of we er blijven eten. We vragen een dag uitstel. Ik hoop mijn maag en darmen tot rust te krijgen en we hopen allemaal dat de weersomstandigheden serieus verbeteren. Momenteel is het stormachtig en ijskoud. Mount Kailash houdt zich verscholen achter dreigende donkerblauwe wolken. Er hangt sneeuw in de lucht. Met zo’n weer is het geen beginnen aan de Drölma La.
De kora van Kailash is een pelgrimstocht die al duizenden jaren gelopen wordt door hindoes, boeddhisten, bön en jadi’s. De berg wordt door hen beschouwd als de navel van de aarde. Bovenop zou Shiva wonen en zowel boeddhistische als bön geestelijken hebben hier mirakelen verricht om de berg op te eisen voor hun religie. Puur geografisch gezien is het ook een heel bijzondere berg: het smeltwater van de Kailash voedt vier wereldrivieren. De sneeuw die op haar top valt geeft leven aan miljoenen mensen. De top bestaat uit vier opvallende verticale flanken die elk naar één van de vier windrichtingen wijst.
Na een dag extra rust hijsen we onze rugzak op. Ik voel me verzwakt en heb nog veel last van mijn darmen, maar ik ga zien hoe ver ik geraak. In de zon met een milde maar koude bries wandelen we in noordwestelijke richting. Zoals het van boeddhisten en hindoes wordt verwacht, stappen we met de klok mee rond Kailash. Al snel spotten we berggeiten en wilde ezels. Een gier cirkelt rond een rotsplateau, waar luchtbegrafenissen plaatsvinden. In Tibet is het traditie dat het lichaam van de overledene in stukken wordt gehakt en versneden en aan aasvogels gevoed. De ziel heeft het lichaam al verlaten. De resten worden zo snel mogelijk terug aan de natuur gegeven. Onze gids vraagt ons om goed bij elkaar te blijven. De lijkresten trekken ook wel eens wilde honden aan die de smaak van mensenvlees ondertussen appreciëren. Er zijn meldingen gemaakt van gezonde trekkers die aangevallen werden.
Als we het Chuku klooster bereiken wordt de vallei smaller en indrukwekkender. We wandelen op gravel tussen oprijzende rotswanden. De bergstromen die hier in de zomer naar beneden denderen zijn ondertussen bevroren tot ijswatervallen. Op een steile ijsvlakte zien we een vos uitglijden en verder omhoog strompelen. Zoals elke dag, begint de wind in de vroege namiddag sterk aan te wakkeren. De theetent waar we onze lunch nemen, bereiken we in stormachtige toestanden. Het sneeuwt en de wind snijdt meedogenloos. De laag hangende wolken blokkeren elk zicht. Wij zijn de enige gasten in de grote theetent, die al half afgebroken is. Het pelgrimsseizoen loopt op zijn einde. Alles dat de harde winter niet gaat doorstaan en enigszins brandbaar is, wordt in stukken gezaagd, verzameld en in de kachel gestoken om het toch een beetje warm te krijgen.
Na het middageten klimmen we gestaag verder, zodat we ’s avonds aan het klooster Dira-Puk belanden. We overnachten in het erg primitieve guesthouse van het klooster op 4.820m. De koks zijn door het barre winterweer al terug naar beneden. Gelukkig hebben we een zakje droogvoeding in onze rugzak gestoken. Met enkel wat warm water, hebben we dan toch nog een voedzame maaltijd. Ik eet een paar lepels van onze Zweedse lapskaus. Het smaakt me wat, het verwarmt mijn lijf, maar ik durf niet meer te eten. Het is zoeken naar een balans tussen wat het minimum is dat ik nodig zal hebben om morgenvroeg in de vrieskou naar de hoge pas te klimmen en wat mijn maag verwerkt krijgt zonder dat mijn darmen terug overstuur geraken.
’s Avonds gaat de wind liggen. In het duister zien we de eerste sterren verschijnen. We kruipen diep in onze slaapzak met al onze kleren aan, inclusief onze dikke donsjas. We dekken ons toe met nog twee extra wollen dekens. Toch duurt het nog uren vooraleer mijn voeten warm aanvoelen en ik uiteindelijk in slaap geraak.
Om 6u30, in volledige duisternis beginnen we aan de klim naar de Drölma La. De besneeuwde top van Kailash met zijn steile pikzwarte wanden tekent bijna als een houtskooltekening af tegen de donkerblauwe hemel, verlicht door miljoenen sterren en de halve maan. Overal rondom ons blijven bewegende lichtjes bijkomen. Honderden Tibetaanse pelgrims beginnen ook aan de klim. Sommige zijn deze nacht nog in Darchen gestart en zullen de kora in slechts 1 dag rond lopen. De klim omhoog verloopt voor het merendeel gestaag, afgewisseld met korte pittige stukken waar we echt hoogte winnen. De lucht wordt alsmaar ijler en dit begint terug op mijn spijsvertering te werken. Regelmatig neem ik staand een pauze, leunend op mijn wandelstokken met mijn hoofd naar beneden. Tien ademteugen in en uit, zo komt mijn maag een beetje tot rust en kan ik weer wat meters verder. Ik word constant ingehaald door zingende, mantra neuriënde pelgrims. In hun hand houden ze een gebedsmolentje of parels om hun gebeden te tellen. Maar allemaal houden ze even halt om me vriendelijk aan te kijken en me een “Hello, how are you?” of “Trechidele!” toe te roepen. Ik schaam me een beetje hoe ik er bij loop. Ik draag warme bergkledij, stevige wandelschoenen, warme sokken, thermisch ondergoed, een windjack, donsjas en donzen wanten. En ik heb het nog steeds te koud. De gemiddelde pelgrim is gekleed zoals je hem gewoon op straat tegen komt: gewone schoenen, de vrouwen soms met een hakje, een broek of jurk van yakwol, meestal een donsjasje, een hoedje en dunne gebreide handschoenen. De koukleumen onder hen wikkelen een wollen deken rond hun middel. Een Tibetaan is toch wel een ander categorie mens.
Vlak voor mij klinkt gegiechel. Een groepje jonge vrouwen is bezig een bevroren ijsveld over te steken op het pad. Ze slibberen over de bevroren ondergrond, elkaar ondersteunend, bijna vallend en schaterend van het lachen. Ze lijken wel een groepje schoolmeisjes, spelend in de sneeuw en het ijs. Ik geniet enorm van dit mooie tafereel, dat helemaal niet in een trekking in het hooggebergte lijkt te passen.
Het zonlicht van de vroege ochtend raakt de hoogste bergtoppen aan. Een roze oranje gloed kleurt de rotsen en sneeuw. Ik blijf op mijn eigen tempo verder stappen. In de verte hoor ik gejuich en zie ik gebedsvlaggetjes wapperen. Wanneer ik daar boven aankom, merk ik dat we nog niet bovenop de pas staan. Tibetanen hebben de neiging om op elk stukje rots, elke neptop, elk uitzichtpunt gebedsvlaggetjes te hangen en te vieren dat ze daar toch al geraakt zijn. Het onderweg zijn is belangrijker dan het doel op zich? Een jonge pelgrim merkt mijn teleurgestelde, misschien wel gefrustreerde gezicht op. Hij trekt de lus van mijn wandelstok over mijn elleboog en pakt mijn vrijgekomen hand vast. Hij leidt me verder omhoog. “Het is nu niet ver meer!” roept Igor me nog achterna. Het tempo gaat veel te snel voor mij, maar ik krijg het er lekker warm van en krijg terug gevoel in de grote teen van mijn rechtervoet. Al vlug staan we echt bovenop de pas en laat hij mijn hand los. Ik bedank hem met een warme knuffel. De omgeving is prachtig, de hulp van de pelgrims pakkend en ik kan niet geloven dat ik ondanks het ziek zijn ben boven geraakt. Ik begin er van te huilen. Een groep oude vrouwtjes denkt dat het niet zo goed met me gaat. Ze passeren me één voor één en knijpen in mijn hand. Met hun indringende donkere ogen, het enige van hun gezicht dat niet ingepakt is in een dikke sjaal, kijken ze me vriendelijk en troostend aan. Hun lange grijze haren zijn meisjesachtig ingevlochten met kleurrijke linten. Nu wordt het me helemaal te veel. Van enkel tranen, ga ik naar snikken en uiteindelijk sta ik bovenop de pas te hyperventileren. Ik heb niet genoeg energie en lucht om met al dat moois om te gaan.
Ondanks het stralende weer is het toch erg koud en beginnen we al vlug aan de afdaling. De zon wordt sterker en uiteindelijk krijg ik het lekker warm. Twee jonge pelgrims vragen ons nog even voor een selfie, waar ik na 2 weken Tibet nog steeds niet aan gewoon geraakt ben. Wij vinden Tibetanen er heel exotisch uitzien, maar wij hebben voor hen blijkbaar ook een interessant uiterlijk.
In het eerstvolgende theehuisje nemen we rust. Kaysang zegt dat ik erg sterk ben, very strong. De meeste mensen die ziek worden annuleren de trekking. Ik bedank hem en voeg erbij toe dat ik misschien vooral koppig ben, stubborn. Igor knikt iets te vlot naar mijn zin terwijl hij met zijn duim naar mij wijst. In de namiddag word ik terug zieker. Doodmoe, met spierpijn en darmkrampen kruip ik in mijn slaapzak in het Zutul-Pul klooster. Kaysang wandelt verder naar beneden, snakkend naar comfort, warmte en eten.
‘s Morgens voel ik me een pak beter. Ik drink wat warm water en tijdens de zonsopgang beginnen Igor en ik aan de laatste etappe van de kora. Het pad daalt zacht glooiend en na 3 uurtjes bereiken we het hotel waar onze gids en chauffeur ons zitten op te wachten.
Onze volgende halte is Manasarovar, genoemd naar het diepblauwe heilige meer. In het dorpje is een heus welnesscentrum in elkaar geknutseld. Het is traditie om na de kora in de natuurlijke warmwaterbronnen te relaxen. Igor en ik krijgen elk een apart hokje toegewezen. Het glazen dak is afgeschermd met wat doeken. Er staat een bankje waar we onze kleren en spullen kunnen opleggen en in de hoek een houten kuip, waar een groot plastic zeil wordt overgehangen. Zo heeft elke klant een proper bad. De kraan wordt open gedraaid en als het bad half vol is, stap ik erin. Het water zou een paar graden warmer mogen zijn, maar het doet echt deugd om het over gans mijn lichaam warm te krijgen. Nadat ik me heb gewassen, scheur ik het zeil in de buurt van de afvoer, die blijkbaar nergens is aangesloten. De kuip loopt gewoon leeg op de vloer die afwatert richting een gootje. Mijn broek die redelijk ver van de kuip op de grond ligt, bevindt zich in de overstromingszone. Portefeuille en paspoort blijven gelukkige gespaard van waterschade. Daarna wandelen we langs een klooster, hoog op een bergrots en het meer terug naar het hotelletje. Het meer is half bevroren en heeft de diepst blauwe kleur die ik ooit gezien heb. Het wateroppervlak staat zo strak dat het de gehele omgeving weerspiegelt. De onmiskenbare top van Kailash doemt geregeld achter een heuvel op.
Nepal
De laatste dagen rijden we richting de grens van Nepal. We steken een laatste hoge pas over. Op deze plek wordt momenteel hard gewerkt aan een tunnel onder de Himalaya door. De perfect onderhouden asfaltweg slingert eerst door een grijs rotsachtig landschap naar beneden. Daarna duiken we een nauwe kloof in tussen zandstenen rotsen. We rijden vlak naast een woest schuimende bergstroom. Zo nu en dan groeit er al eens een stukje stug gras uit de grond. Naarmate de weg verder daalt, duiken er struikjes op en uiteindelijk rijden we tussen hoge naaldbomen. Regelmatig dendert een waterval van de steile wanden. Aan een spectaculaire angelwaterfall zet onze chauffeur de auto aan de kant. Ik stap uit en word aangenaam verrast door de warme temperatuur. Mijn thermisch ondergoed en muts zijn totaal niet meer nodig. Ik voel de zon op mijn huid en herken de geur van aarde, groen en water. Tibets koude werkt blijkbaar verdovend voor de reukzin. Of is daar zo weinig leven dat er gewoonweg niet veel te ruiken viel? Na de korte stop passeren we nog een paar strenge checkpoints en komen we aan in de grensstad. Hier vieren we onze laatste nacht in Tibet. Morgen is het nog een dik uur rijden tot de grens.
We arriveren wat vroeg aan de grenspost. Het overheidsgebouw waar we moeten uitchecken is weer heel imponerend. De hele rij wachtende mensen zegt geen woord. Ook om Tibet te verlaten, wordt onze bagage gescand en gecontroleerd. De desk gaat stipt op tijd open. Onze paspoorten worden geïnspecteerd en Kaysang overhandigt ons groepsvisum aan de politie. We zeggen vaarwel en wandelen het grote gebouw langs de andere kant buiten. De grens tussen Nepal en China is hier een vrij smalle rivier met een betonnen brug over. Het verschil tussen de twee Aziatische landen is opvallend. China achter ons heeft goed onderhouden asfaltwegen, een gestructureerde parking en moderne strakke grijze overheidsgebouwen. De Nepalese kant is een stoffige zandweg, toeterende jeeps en vrachtwagens blokkeren elkaars doorgang. De incheckpost is een in elkaar geknutseld platen kot. Ondanks die lawaaierige chaos is iedereen super vriendelijk. Welcome to Nepal!