Reisverhaal «Op de knieën in Cambodja (Joeri)»
Southeast-Asia
|
Cambodja
|
5 Reacties
07 April 2015
-
Laatste Aanpassing 03 Mei 2015
Een land waar al op de eerste dag mijn telefoon wordt gestolen belooft iets anders dan het strakke Singapore. Het landschap bestaat in dit seizoen uit kurkdroge savanne met waterbuffels en hier en daar een suikerpalm. Een soort West-Afrika in Azië. We nemen de ‘snel’weg van hoofdstad Phnom Penh naar Siem Reap en de tempels van Angkor. Dat lintbebouwing geen typisch Belgisch fenomeen is, blijkt uit de continue huizenrij langs beide straatkanten, 300 km lang. De leefruimtes, kinderen, planten en kippen zitten dus de helft van het jaar onder het stof, maar bereikbaarheid is ook hier belangrijker dan gezondheid. De beloofde vijf uur worden er uiteindelijk acht wegens wegenwerken, spookrijders en de onvermijdelijke overstekende koeien. Op het einde komt er ook nog rook uit de motor en moeten we in allerijl geëvacueerd worden. Achteraf bleek onze busmaatschappij een van de betere te zijn.
Na Siem Reap en de tempels van Angkor, internationaal geliefd decor voor selfies bij zonsopgang, zonsondergang en alle zonnestanden daartussen, nemen we als alternatief voor de bus dan maar de boot naar Battambang. Sommige passagiers werd verteld dat de vaart vier uur zou duren, maar het worden er uiteindelijk negen. Wegens onvoldoende debiet komt er heel wat duw- en trekwerk aan te pas om de smalle maar lange boot door de bochten te manoeuvreren. Dankzij het trage tempo kunnen we het landschap wel beter in ons opnemen. Eerst de drijvende dorpen langs en in het gigantische Tonlé Sap meer, bedreigde levensader van ruraal Cambodja. Daarna de weidse wetlands errond met overvliegende pelikanen, ooievaars en maraboes, een steeds zeldzamer zicht in het hongerige Azië. Tenslotte het karakteristieke landbouwlandschap met naaktzwemmende kinderen die ons trakteren op kleine watermeloenen vers van het veld. Naarmate we Battambang naderen, groeit het aantal huizen op de oevers en daarmee ook de hoeveelheid afval. Het lijkt een kleine versie van de Ganges, de heilige rivier die dienstdoet als douche, waterreservoir, wc en stort tegelijk. Een oudje wast zich grondig terwijl een kind tien meter verderop zijn gevoeg doet. Ik zie onze kapitein tijdens een welverdiend plonsje het water zelfs in zijn mond nemen!
Het echte Cambodja kan dan ook niet beleefd worden zonder zich onder te dompelen in de vele virussen, bacteriën en parasieten die de ronde doen. Eten op straat is zoveel authentieker én goedkoper dan de industriële baguettes of geïmporteerde hamburgers die Amerikanen met te verzorgde baarden zich hier al te graag laten voorschotelen. Bovendien steun je er de lokale bevolking mee en niet een of andere imperialistische multinational. Met niets dan altruïsme in het achterhoofd stellen we op onze laatste dag in Battambang op de markt een ontbijt samen bestaande uit grote oliebollen en kleine lenterolletjes, allebei met ongedefinieerde maar smakelijke inhoud, gecombineerd met tropische rauwkost en als toetje de overheerlijke gefrituurde banaan. Dit koninklijke maal van slechts anderhalve dollar zorgt er bovendien voor dat ik het Cambodjaanse gezondheidssysteem beter mag leren kennen. Gelukkig dat we net naar de hoofdstad gaan, waar in de buurt van onze inderhaast gevonden herberg een kliniek zou zijn. Helaas blijkt geen enkele tuk-tuk chauffeur het woord ‘hospitaal’ noch in het Engels, noch in het Khmer te kunnen begrijpen of lezen, waardoor ik met veertig graden koorts een uur door de straten moet dwalen alvorens een hulpvaardige Brit ons naar een verderaf gelegen maar beter ziekenhuis dirigeert - één van de slechts twee waar de medicatie niet nep zou zijn. De communicatie met de Franse arts verloopt wegens ‘s mans nachtshifthumeur en mijn onbekendheid met het Franse eufemisme voor dunne stoelgang echter welhaast even stroef als met de gemiddelde Cambodjaan. Na de consultatie weet ik nog steeds niet wat er precies aan de hand is. Drie dagen later moet ik dan ook een bijkomend onderzoek ondergaan, en na een week met complicaties nog een. De bacterie (of is het dan toch een parasiet?) geeft zich voorlopig niet gewonnen.
Aangezien we nu al een week verplicht in Phnom Penh verblijven, leren we de hoofdstad van het ‘kingdom of wonder’ tussen de koortsaanvallen door wel beter kennen.
Eerste wonder: er bestaat geen openbaar vervoer. Geen bus, tram, trein, metro: niets. Als resultaat zijn de wegen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat overladen met moto’s en tuk-tuks die het voetgangers zoals ons knap lastig maken om heelhuids de stad door te komen. Geef mij de cyclo’s dan maar, fietstaxi’s die uit de negentiende eeuw lijken te komen maar dan met een zetel vooraan. Helaas worden ook deze langzaam maar zeker van de weg geduwd door het gemotoriseerd tuig. Je mag er niet aan denken hoe het verkeer hier zou verlopen als de meerderheid overschakelde op auto’s. De files en de luchtvervuiling zouden welhaast Belgische proporties aannemen!
Tweede wonder: kinderen gedragen zich hier als volwassenen. Ze verdienen vaak al van jongs af aan geld door de verkoop van allerhande prullaria of gewoon door te bedelen. In Siem Reap maken we voor het eerst kennis met de ‘swag’ van deze kleine kapoenen, die zich zonder het te beseffen gedragen alsof ze een carrière in de gangstarap ambiëren. Een mannetjesputter van een jaar of acht – de oudste van de bende – probeert mij aan de ingang van een tempel op allerlei manieren geld afhandig te maken en als dat niet lukt, tracht hij mij te imponeren met zijn streetmoves - inclusief imitatie van toeristen zoals onszelf. Ten slotte mag hij zijn kracht bewijzen door in mijn maag te boksen, maar wanneer hij te ver naar beneden afwijkt, grijp ik in. Het blijft allemaal nog leuk, maar hoe lang nog? Ik mag niet aan de toekomst van deze kinderen denken. Niet zonder reden is de helft van de bevolking van Cambodja jonger dan twintig. De rauwheid van menig kinderleven blijkt nog eens aan de Tonlé Sap rivier in het centrum van Phnom Penh, waar twee jongetjes als kemphanen op leven en dood vechten, met wurgen en elkaar over de reling proberen te duwen. Niemand grijpt in. Vechtpartijen zijn dagelijkse kost aan de rivier, en lokken veel toeschouwers, maar zich moeien doen omstaanders hier niet gauw, waarschijnlijk uit angst zelf het slachtoffer te worden – wat we ook ettelijke malen hebben zien gebeuren.
Derde wonder: de bezienswaardigheden. Het koninklijk paleis beslaat een indrukwekkende oppervlakte en de voor Cambodja astronomische toegangsprijs van 25 000 riel (6,25 dollar) doet achter de hoge muren heel wat beloven. Eens binnen blijken we echter slechts enkele (kale) tempels te mogen bezoeken en daarbij krijgen we hoogstens wat summiere uitleg – wat doet vermoeden dat er niet veel meer te vertellen valt. Na een half uur staan we terug buiten. Dan maar naar het nationaal museum, dat zijn inkom onlangs van 3 naar 5 dollar verhoogde en dus wel de moeite moet zijn. Helaas blijkt de voltallige collectie – voornamelijk geredde/ontvreemde beelden uit Angkor – gemakkelijk in de woonkamer van Gert Verhulst te passen. Ook hier zijn we na een half uur rond. De enige aangrijpende ‘attractie’ blijkt een bezoek aan het Tuol Sleng museum, een voormalige school die de Rode Khmer gebruikte als folterkwartier alvorens de slachtoffers al halfdood af te voeren naar de ‘killing fields’ net buiten de stad. Uit dat bodemloze lijden durven ze voorlopig niet te veel geld slaan, vermoedelijk omdat drie van de slechts zeven overlevenden regelmatig aanwezig zijn om een praatje te slaan met de toeristen en hun boek te verkopen.
Of ik Cambodja zal overleven, moet nog blijken, maar door ziek te zijn zegt het vooruitzicht van Vietnam en Laos mij toch minder. Bovendien is ons lesgeefproject in Vietnam na eerdere toezegging afgeketst wegens het gebrekkige Engels van onze contactpersoon. Ik begin zowaar naar een land als België te verlangen, waar de communicatie met andere mensen meestal toch iets duidelijker verloopt, waar ik weet hoe ik moet genezen en mij kan optrekken aan de liefde en betrokkenheid van familie en vrienden. Al goed dat Nio hier bij mij is of de repatriëring was al een feit!
Noot: Na tien dagen kwam alles goed en op de elfde dag fietsten we zelfs naar de killing fields (Choeng Ek Memorial). Op de terugweg reden we moederziel alleen over een in aanbouw zijnde snelweg, dwars door groene rietvelden. Ik hoorde vogels zingen die me aan de lente in België deden denken. Met het dramatische uitzicht op de skyline van Phnom Penh besefte ik dat deze smerige, woekerende stad na twee weken toch een beetje mijn thuis was geworden. Nu we in het opgeruimde Saigon verblijven mis ik haar weeë lucht en opwindende chaos bijna. Bijna.