Reisverhaal «België, wandeling 33, 't Stad (Antwerpen)»

en nu eens dichtbij: Vlaanderen wandelland | België | 1 Reacties 14 April 2021 - Laatste Aanpassing 04 Februari 2021

Wandeling 33, ’t Stad (Antwerpen)

Antwerpen is de gemeente in België met het grootste aantal inwoners in 2020, nl 529.274. Qua oppervlakte zijn er nog enkele gemeentes groter, maar het inwoneraantal is veel beperkter.

De derde en grootste provinciehoofdstad waar we een wandeling maken is Antwerpen. 6 jaar lang zag ik Antwerpen vanop Linkeroever waarna ik via de voetgangerstunnel naar ’t stad stapte. Onze eerste opdracht voor tekenen (nu plastische opvoeding) was ‘stad aan de rivier’, voor mij gemakkelijker dan voor de medeleerlingen die de rivier weinig of niet zagen.

Stad aan de rivier

Eerst een beetje geschiedenis:

PrehistorieDe Schelde vloeit pas in het Paleolithicum voor het eerst door wat nu de omgeving van Antwerpen is. Voordien stroomde de Schelde doorheen het Meetjesland rechtstreeks noordwaarts, doorheen de zgn. Vlaamse Vallei. Pas vanaf het Holoceen, 10.000 jaar geleden, stroomde de Schelde doorheen de jonge benedenloop die we nu nog kennen, naar zee. Het alluviaal van de Schelde was nat en moerasachtig en voorwerp van veenvorming. Het natte Scheldegebied trok kampen van mensen uit de midden-steentijd of Mesolithicum aan. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Antwerpen)

Romeinse tijd:Rond 250 schrijven de Romeinen over Scaldis (de Schelde) en Scinda (de Schijn). Nabij de monding van de Schijn werden er op diverse plaatsen archeologische sporen en relicten van een Gallo-Romeinse nederzetting aangetroffen. De grootste concentratie werd gevonden in de zone tussen de rivier nabij het Steen en de Grote Markt. De latere ontwikkelingen van de metropool maken het nagenoeg onmogelijk om definitief uit te maken, hoe dit Romeinse Antwerpen eruitzag, maar dat het meer was dan een gewoon dorp staat vast. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_Antwerpen)

Noormannen: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)De Schelde was in de elfde eeuw net zoals nu een getijdenrivier. Met die nuance dat de verschillen tussen hoog- en laagtij in die periode veel minder groot waren. Is het verschil tussen beide tegenwoordig meer dan 5 meter, 1000 jaar geleden was dat amper 1 meter. De hoofdreden voor de veel minder aanwezige getijden in de elfde eeuw was, dat de Schelde niet rechtstreeks verbonden was met de Noordzee. Enkele kleinere waterwegen zorgden tussen de negende en de twaalfde eeuw voor de watertoevoer van de Schelde. Een van de bekendste riviertjes in de toenmalige delta was de Honte, ter hoogte van het huidige Perkpolder.
Aangezien de riviertjes in de Schelde-delta ondiep waren, konden enkel schepen met weinig diepgang verder inlands varen. Voor de Noormannen, die zich met hun zeer wendbare schepen op zowat alle wateren konden redden, was het bevaren van deze rivieren een koud kunstje. In 836 na Christus bereikten ze op die manier het toenmalige Antwerpen, dat ze meteen verwoestten.
De Noormannen bouwden, op een stuk grond dat uitsprong in de Schelde en dat met de rechttrekking van de Scheldekaaien na 1875 verdween, een nieuwe nederzetting. Deze werd naar goede Noormannengewoonte cirkelvormig geconcipieerd en in vier gesneden

Een stenen burcht en stadsrechten: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)Tijdens de regeerperiode van keizer Otto I (912-973) werd een verdrag gesloten met de Noormannen. De houten omwalling rondom het tiende-eeuwse Antwerpen werd vervangen door een stenen omwalling. Otto had zo zijn redenen voor deze beslissing. Als keizer van het Duitse rijk was het zijn taak om de westelijke grens, de Schelde dus, te versterken. Aan de andere kant van de Schelde lag immers het aan macht winnende graafschap Vlaanderen, het noordelijk deel van het West-Frankische rijk (ook Neustrië genoemd). Met als doel de rijksgrens te versterken creëerde Otto markgraafschappen, militaire grensgebieden met elk een versterkte burcht. Naast Antwerpen werden ook Ename en Valenciennes in grensmarken veranderd.
In 1221 verkreeg Antwerpen stadsrechten. Het was de Brabantse hertog, Hendrik I (1165-1235), die persoonlijk naar Antwerpen afzakte om de stadsrechten te overhandigen. Dat de hertog van Brabant deze plechtigheid waarnam kwam omdat het Antwerpse markgraafschap in 1106 deel was gaan uitmaken van het hertogdom Brabant.
De restanten van de middeleeuwse burcht zijn in de negentiende eeuw verdwenen. Wat overbleef was een stuk van de omwalling die dienst deed als gevangenis. Tegenwoordig ligt dit stuk, het Steen genaamd, ietwat afgezonderd op de Scheldekaai. Het lijkt alsof het Steen een op zichzelf staand kasteel was, maar dat is slechts schijn. De neogotische afwerking werd in de jaren 1890 aangebracht, puur om het gebouw wat te verfraaien.

Stormvloeden en het ontstaan van de Westerschelde: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)Vanaf de dertiende eeuw zorgden zware stormvloeden ervoor dat de Schelde-delta in een estuarium werd getransformeerd. Een eerste periode van stormvloeden, tussen 1288 tot 1304, speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Hontemond. Honderd jaar later volgde een tweede periode van stormvloeden (tussen 1375 en 1404) en deze zorgde ervoor dat het belang van de noordelijker gelegen Oosterschelde daalde, ten faveure van de zuidelijker gelegen Honte. Geleidelijk aan begon men de Oosterschelde als oude Schelde aan te duiden. De Honte werd vanaf de zestiende-zeventiende eeuw als Westerschelde aangeduid.

Intussen ging het bergaf met de andere grote havenstad in Vlaanderen: Brugge. De verzanding van het Zwin vond plaats in dezelfde periode waarin de Westerschelde vorm kreeg.
Toen in 1501 de Portugezen hun stapelmarkt voor specerijen in Antwerpen vestigden, was het lot van Brugge helemaal bezegeld. De bloeiperiode van het Venetië van het Noorden kwam ten einde en Antwerpen begon aan haar Gouden Eeuw.

Kogge’s, galeien en kraken: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)In Antwerpen was het ontstaan van de Westerschelde tegen de zestiende eeuw een feit. De getijdenwerking werd aanzienlijk groter en dus ook de mogelijkheid om met grotere schepen verder landinwaarts te varen. Voor Antwerpen vormde deze rechtstreekse verbinding met de Noordzee een Godsgeschenk. In combinatie met de zwanenzang van Brugge zorgde de rechtstreekse route naar de zee via de Schelde voor een toestroom van mensen, schepen en andere zaken.
Al in de loop van de dertiende en veertiende eeuw had Antwerpen als havenstad aan belang gewonnen. Met koggeschepen (platbodems met beperkte diepgang) voeren zeelui vanuit de Brabantse havenstad naar onder meer de Hanzesteden aan de Oostzee. Hoewel zelf nooit tot de Hanzeliga toegetreden, slaagde Antwerpen er op die manier in een graantje mee te pikken van de internationale handel die dit verbond met zich meebracht
Maar ook Mediterrane boottypes slaagden er in diezelfde periode in Antwerpen te bereiken. In de jaren twintig van de veertiende eeuw meerden de eerste Venetiaanse galeien aan langs de Antwerpse Scheldekade. Hoewel Brugge toen nog steeds de hoofdbestemming was van de Venetianen, werd de basis voor de Italiaans-Antwerpse handelscontacten uit de zestiende eeuw twee eeuwen eerder gelegd. Net zoals de kogge had ook de galei een geringe diepgang, wat maakt dat de nog steeds vrij ondiepe Schelde van de Late Middeleeuwen voor dit type schepen bevaarbaar was. Toen de Westerschelde tegen 1500 een feit was konden ook zwaardere scheepstypes, zoals de kraak, tot Antwerpen varen. Kraken werden gebruikt om op open zee te varen
Het spreekt voor zich dat dit gegeven van onbetaalbare waarde was voor de groei van Antwerpen. Beetje bij beetje breidde de stad uit. Een evolutie die op Antwerpse stadskaarten vrij nauwkeurig te volgen valt. De stadsgrenzen werden gemarkeerd door natuurlijke en uitgegraven kanaaltjes, vlieten of ruien genaamd. Van deze “openbare riolen” rest nu niks meer. Een deel werd in de negentiende eeuw overwelfd, terwijl een ander deel gedempt werd. De redenen hiervoor vormden de uitbraken van de cholera, die vooral havensteden trof. De cholerabacil gedijt bovendien in vuil en stilstaand water.

De sinjoor en de Spanjaard: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)Antwerpen groeide in de zestiende eeuw uit tot een internationale metropool. De boekdrukkunst floreerde onder invloed van de uit Tours afkomstige Christoffel Plantijn (1520-1589), de cartografie kreeg een enorme boost (onder meer Abraham Ortelius’ samenvoeging van kaarten, door Gerard Mercator korte tijd later ‘Atlas’ genoemd, was een belangwekkend feit); Antwerpen kreeg een van de meest moderne stadswallen uit die tijd (de architect was een Italiaan, Donato de Boni), een nieuw stadhuis (1565), een door dezelfde architect ontworpen Ooster- of Hanzehuis (waar nu het MAS ligt), een beurs (1531) en tal van andere gebouwen.

Woorden zoals sinjoor (een ‘echte’ Antwerpenaar) en pagadder (een klein iemand) herinneren ons vandaag de dag nog aan de talrijke Portugezen, Italianen, Spanjaarden en andere vreemdelingen die in de Scheldestad resideerden. Sinjoor is een verbastering van het Spaanse señor en werd door onder meer de Spanjaarden gebruikt om de Antwerpse hoge heren aan te spreken. Pagadder is dan weer een verbastering van het Spaanse pagador. De pagadores waren Spanjaarden die te klein waren om dienst te nemen in het leger. Dientengevolge maakten ze zich nuttig door de soldij aan de soldaten uit te betalen (pagare).

Want ook dat was een gevolg van het kosmopolitische karakter van Antwerpen in die tijd. Religieuze hervormingsbewegingen, met name het protestantisme en het calvinisme, kregen voet aan de grond in de Scheldestad. En dat konden katholieke koningen zoals Karel V en vooral diens zoon Filips II van het Spaans-Habsburgse huis absoluut niet waarderen. De gevreesde Spaanse inquisitie trad dan ook meedogenloos op, vooral na de Beeldenstorm van 1566. De Tachtigjarige Oorlog brak uit en na Brugge begon nu ook voor Antwerpen de zwanenzang. Filips stuurde de ijzeren hertog van Alva naar de Scheldestad, met de bedoeling orde op zaken te stellen. Alva liet stante pede een kasteel bouwen ten zuiden van de stad, de zogenaamde Spaanse Citadel of Zuiderkasteel (gebouwd tussen 1567 en 1572).

Citadel van Antwerpen in 1572

In 1585 viel het doek definitief. De hertog van Parma, Alexander Farnese (1545-1592), slaagde erin Antwerpen weer te veroveren voor de Spanjaarden. Van de 100.000 inwoners die Antwerpen medio zestiende eeuw telde, was enkele jaren later minder dan de helft over. Met tienduizenden trokken de veelal geschoolde Antwerpenaren naar elders. Een groot deel strandde in Amsterdam en legde daar het fundament van een nieuwe Gouden Eeuw, zij het ditmaal die van de Nederlandse Republiek.
Tussen 1585 en 1863 bleef de Schelde “gesloten”. In 1648, bij de Vrede van Münster die het einde van de Tachtigjarige Oorlog inluidde, werden de puntjes wat dit betreft nog eens op de i gezet. Grote vrachtschepen mochten niet passeren en alle andere schepen moesten ter hoogte van de Westerschelde tol betalen aan de Nederlanders. Pas met het afkopen van de Scheldetol (1863) door de Belgische regering werd de Schelde weer bevaarbaar voor vrachtverkeer. Op dat moment bestond dat vrachtverkeer niet meer uit kogge’s, galeien of kraken, maar wel uit grote zeil- en stoomschepen.

De Antwerpse kaai was hierop niet voorzien. Met haar in de Schelde uitstulpende stukken land bood de kaai geen ‘parkeerplaats’ voor de nu veel langere schepen. Een rechttrekking van de kaai drong zich op. Hier moet bij vermeld worden dat Napoleon Bonaparte enkele decennia eerder al een gedeeltelijke rechttrekking van de Scheldekaaien had laten uitvoeren. Onder zijn bewind werd de Schelde ook effectief – zij het tijdelijk – vrijgemaakt. Wat Napoleon eveneens bewerkstelligde was het leggen van de basis van de latere dokkenhaven die Antwerpen nu nog steeds is. Naast het Hanzehuis liet hij twee dokken, Grand Bassin en Petit Bassin (nu: Willemdok en Bonapartedok) genaamd, uitgraven. Napoleons bedoeling was om van Antwerpen – dat hij ‘een pistool gericht op Engeland’ noemde – een militaire basis te maken. Naast de aanleg van scheepswerven in het zuiden van de stad – waar Napoleon oorlogsschepen liet maken en waar de vader van Hendrik Conscience (1812-1883) werkte als timmerman – zette Napoleon in het noorden van de stad dus dokken neer als ‘parkeerruimte’ voor de op de zuidelijke werf afgewerkte schepen.

De dood van het historische Antwerpen: (https://historiek.net/geschiedenis-van-antwerpen-schets/66456/)

Er is veel water naar zee gestroomd vooraleer de knoop werd doorgehakt, maar vanaf 1875 begon de afbraak van wat steeds het kloppende hart van de metropool was geweest. De Werf, dat eeuwenoude trefpunt van de Antwerpenaar uit het verleden, die legendarische strook aangespoeld land waar 1000 jaar daarvoor de Noormannen hun kamp hadden opgeslagen, verdween. Ook de stadswallen verdwenen, om plaats te maken voor grote boulevards (nu: Frankrijklei, Italiëlei, Amerikalei).
Het Zuiderkasteel werd in de jaren zeventig van de negentiende eeuw afgebroken en op dezelfde locatie verrees een compleet nieuwe wijk: het Zuid, met als een van de meest markante gebouwen het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (1885). Ter compensatie van het afnemen van de Scheldekaai, kregen de Antwerpenaren aan het eind van de jaren tachtig van de negentiende eeuw een Noorder- en Zuiderterras (1885). Omdat een ijzeren hek de toegang tot de kaai versperde en de daken van de op de kaai gebouwde magazijnen het zicht op de Antwerpse levensader teniet deed, konden de sinjoren via trappen naar beide terrassen wandelen. Op die manier zagen ze ‘hun’ Schelde nog eens.

De tijd haalde de feiten in. Met de komst van alsmaar grotere en zwaardere schepen ontstond de behoefte aan nieuwe, diepere aanmeerplekken. De Scheldekaai raakte al gauw gedateerd en waar de Antwerpse haven zich aanvankelijk zowel naar het noorden als naar het zuiden uitbreidde, sloeg de balans uiteindelijk toch in het voordeel van het noorden door. De dokken in het Zuiden van de stad werden gedempt (nu: ‘gedempte Zuiderdokken’/1969) en in het noorden kwamen er steeds nieuwe dokken bij. Omdat de grens met Nederland de doorgang wat blokkeert, is men niet zo lang geleden ook op de linker-Scheldeoever begonnen met het graven van dokken.

Bij deze wandeling vertrekken we ook vanaf Linkeroever, wandelen we door de voetgangerstunnel en starten we dan de ‘grand tour’ van de stad, veel uitgebreider dan de dagelijkse staptocht van en naar de school, tijdens het middelbaar

Stadswijk op linker Scheldeoever, eertijds "Vlaams Hoofd" of "Sint-Anneke" naar gehucht van Zwijndrecht met kapel toegewijd aan Sint-Anna, gelegen tegenover het centrum van Antwerpen. Oorspronkelijk grondgebied Oost-Vlaanderen met Schelde als proviciegrens, in 1923 bij provincie en stad Antwerpen gevoegd. Van het voormalige polderlandschap bleven, na de ophogingen, alleen de "welen", thans met recreatieve functie, bewaard. De verbinding tussen beide Scheldeoevers werd tot 1933 (aanleg van de tunnels) verzekerd door veren; in het verleden werden in oorlogstijd ook tijdelijke schepenbruggen aangelegd.

Het probleem van de aanleg van Linkeroever ging, vooral vanaf 1874, samen met het zoeken naar een oplossing voor een vaste verbinding tussen de beide Scheldeoevers; zo ontwierp ook H. Van de Velde in 1926 plannen voor een tunnelverbinding en een nieuwe stad op Linkeroever. De definitieve oplossing voor het probleem van de vaste oeververbinding werd uiteindelijk het doel van I.M.A.L.S.O., opgericht in 1929. In deze "Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever", zetelen Staat, provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen, steden Antwerpen en Sint-Niklaas en de gemeenten Zwijndrecht, Melsele, Beveren en Burcht. De taak van Imalso bestaat uit het bouwen, onderhouden en exploiteren van de tunnels, naast het valoriseren en verkopen van de gronden op Linkeroever. De eerst voetgangers- en voertuigentunnels, waarvan de werken door de firma "Compagnie Internationale des Pieux Franki" in 1931 gestart waren, werden in 1933 plechtig ingehuldigd.

De Sint-Annatunnel of voetgangerstunnel werd aangelegd in 1931-1931 als verbinding tussen de linker- en rechteroever. De toegangs- en ventilatiegebouwen op beide schelde-oevers werden ontworpen door E. Van Averbeke.

Voetgangerstunnelgebouw, opmerkelijke en specifieke gebouw op Linkeroever is het ventilatiegebouw van de Sint-Anna-tunnel, van 1933 naar ontwerp van E. Van Averbeke, gelegen aan Beatrijslaan ter hoogte van Blancefloerlaan. Toegangs- en ventilatiegebouw van de Sint-Anna- of voetgangerstunnel identiek aan dat op Sint-Jansvliet op rechteroever. Gewapend betonskelet van drie bouwlagen met bekleding van gele baksteen en gebruik van natuursteen voor omlijstingen en (kroon)lijsten; metalen ramen. Op begane grond: aanvankelijk open, nu beglaasde galerij aan noord-, west- en zuidzijde (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/83746)

Bij de Wet van 19 maart 1923 werd de grens tussen de provincie Antwerpen en de provincie Oost-Vlaanderen verlegd : de Gemeenten Burcht en Zwijndrecht kwamen bij de provincie Antwerpen. Tevens werd hun oostelijke grens zodanig verlegd dat 1205 hectare 44 are bij de stad Antwerpen werden gevoegd, die daardoor 647 genummerde gebouwen en 563 gezinnen bijwon. Bij dezelfde wet ging het Rijk meteen de verbintenis aan nog voor 1 januari 1924 een aanbestedingswedstrijk voor het leggen van een Scheldetunnel te houden. De financiële toestand van het land maakt dit echter niet mogelijk. De nadien door particuliere ondernemingen gedane voorstellen bleken onaanvaardbaar te zijn wegens de gevraagde overheidswaarborg in geval van mislukking.

Een en ander leidde ten slotte tot de stichting op 9 maart 1929 van de Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever (IMALSO), onder de vorm van een coöperatieve vennootschap. Haar vennoten waren toendertijd: de Belgische Staat (500 aandelen), de Provincie Antwerpen (160 aandelen), de Provincie Oost-Vlaanderen (160 aandelen), de stad Antwerpen (160 aandelen), de Stad Sint-Niklaas (4 aandelen), de Gemeente Beveren (4 aandelen), de Gemeente Burcht (4 aandelen), de Gemeente Melsele (4 aandelen) en de Gemeente Zwijndrecht (4 aandelen).

Aan beide kanten is er een lift voor 40 personen of maximaal 3.000 kg,

en twee maal twee authentieke houten roltrappen. Deze roltrappen waren voor die tijd een echte nieuwigheid.

de Sint-Annatunnel is een voetgangers- en fietstunnel onder de Schelde in de stad Antwerpen. Deze 572 meter lange tunnel, die zich 31,57 meter onder de grond bevindt, wordt door de Antwerpenaren ook wel de Voetgangerstunnel genoemd en verbindt sinds 1933 de stad met de Linkeroever, met andere woorden het oudere met het nieuwere Antwerpen. De uitwendige diameter van de tunnel bedraagt 4,74 m, de inwendige 4,30 m. De binnenwand werd bekleed met keramische muurtegels in art-deco-stijl, vervaardigd door de NV "Manufactures Ceramiques d'Hemixem, Gilliot en Cie" uit Hemiksem.

De afmetingen van de tunnel en van de liften werden zo gekozen dat het mogelijk was om met een ziekenwagen of politievoertuig door de tunnel te rijden bij een incident in de Waaslandtunnel. Pas na het voltooien van de Kennedytunnel werd deze functie overbodig.
Het terugtrekkende Duitse leger heeft in 1944 het toegangsgebouw met liften en roltrappen aan de linkeroever opgeblazen. Het herstel heeft meerdere jaren geduurd. Tot die tijd moesten de reizigers weer de boot nemen, aangezien de Waaslandtunnel ook onbruikbaar was gemaakt.
In 1992 en 1993 werd de tunnel gerestaureerd. Sinds 1995 wordt stapvoets fietsverkeer in de tunnel toegestaan. In 1997 werden de tunnel, de toegangsgebouwen en de technische uitrusting waaronder de houten roltrappen als monument beschermd. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Annatunnel)

Eens op de Rechter-Scheldeoever komen we op Sint Jansvliet, een pleintje dichtbij de Schelde.

Antwerpse vlieten, Gedempt havenkanaal in Antwerpen
De Antwerpse vlieten zijn gedempte havenkanalen die extra aanlegplaatsen voorzagen voor de grootste handelsschepen van hun tijd. Ze bevonden zich langs de toenmalige Scheldekaai en ook ten noorden van de stad. Vooral in het midden van de 16e eeuw waren ze een belangrijk deel van de Antwerpse haven- en handelseconomie. (
https://nl.wikipedia.org/wiki/Antwerpse_vlieten)

Tussen Schelde en Steenhouwersvest. In 1201-06 uitgegraven als zuidelijke omheiningswal van de toenmalige stad. De namen Sint-Jansvliet, Sint-Janspoort en Sint-Jansbrug zouden teruggaan op een Sint-Jansgasthuis waarover zeer weinig geweten is. In 1881-82 werd de vliet overwelfd: op de vroegere burg staat thans het ingangsgebouw van de voetgangerstunnel (1931-33), vandaar de tijdelijke benaming "Kleine Tunnelplaats". In 1959 werd de oude naam hernomen. Beboomd plein (platanen) met tegen de kaai aan het tunnelgebouw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/985)

Hier zijn enkele oude gebouwen te zien; vermits dit plein tegen de Schelde ligt, is er ook een stapelmagazijn

Entrepot du Congo, Pakhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl op de hoek van Sint-Jansvliet en Plantinkaai, naar een ontwerp door de architecten Jean Baptiste en Emile Vereecken uit 1899.

Opdrachtgever was een consortium van ondernemers met handelsbelangen in Belgisch Congo, samengesteld uit Edouard Bunge voor een aandeel van 44%, Alexandre de Browne de Tiège voor een aandeel van 38% en Ernest Paul Grisar voor een aandeel van 18%. Het gebouw werd gerenoveerd tot wooncomplex naar een ontwerp door de architecten Hugo Van den Berghe en Guy Peeters uit 1977, aangepast voor wat de pui betreft in 1978, en voltooid in 1979.

Interessant om eens de levensloop van deze mannen te kennen:
Edouard Bunge (Antwerpen, 1851-Ekeren, 1927), in 1886 gehuwd met Marie Sophie Karcher, was de jongste zoon van Charles-Gustave Bunge (1811-1884). Duitser van oorsprong, had deze laatste in 1850 te Antwerpen een filiaal opgericht van het Amsterdamse handelshuis Bunge & Co. Onder leiding van Edouard Bunge, die de firma in 1875 vervoegde en in 1884 de leiding nam, groeide Bunge & Co uit tot een wereldwijd vertakt handels-, industrieel en financieel imperium. Hij was een belangrijke financier van koning Leopold II voor de exploitatie van Belgisch Congo en startte handelsbetrekkingen op tussen België en de Onafhankelijke Congostaat rond ivoor, rubber, koffie en cacao. In 1908-1910 richtte Emile Vereecken een monumentaal kantoorgebouw op voor Bunge & Co, op de hoek van Arenbergstraat, Sint-Maartenstraat en Graanmarkt.

De bankier en politicus Alexandre de Browne de Tiège (Berchem, 1841-Beveren-Waas, 1910) was stichter en eerste afgevaardigd beheerder (1881-1889) van de bank Caisse Hypothécaire Anversoise. Hij financierde de koloniale activiteiten van koning Leopold II, was voorzitter van de Société Générale Africaine, en stichter en bestuurder van de Société Internationale Forestière et Minière du Congo (Forminière). Van Ierse afkomst, verkreeg hij in 1890 de Belgische nationaliteit, en zetelde van 1900 tot 1904 als katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Sint-Niklaas. In 1883 had Jean Baptiste Vereecken achter zijn hotel aan de Begijnenvest een kantoorgebouw opgetrokken.

Ernest Paul Grisar (1844-1899), echtgenoot van Adèle Marie Justine Constantine van den Nest (1847-1927), behoorde als kleinzoon van Jean Martin Grisar (1779-1853) tot de oudere tak van het handelaars- en scheepsmakelaarsgeslacht Grisar, dat zich in 1804 vanuit het Duitse Nievern (Rheinland-Pfalz) in Antwerpen gevestigd had. In 1894 had hij door vader en zoon Vereecken al een herenhuis laten optrekken naast zijn hotel in de Maarschalk Gérardstraat, en in 1898-1899 een monumentaal vastgoedproject in de Leysstraat.

Het Entrepot du Congo behoort tot het latere oeuvre van Jean Baptiste Vereecken, die van 1893 tot 1906 met zijn zoon Emile geassocieerd was. Vanaf midden jaren 1860 bouwde hij een succesvolle carrière uit in dienst van de belangrijkste Antwerpse makelaars- en bankiersfamilies, zoals Havenith, Grisar, Pecher, Bunge, Meeûs, Kreglinger, Good en Nottebohm. Vader Vereecken ontwierp talrijke voorname herenhuizen op de meest prestigieuze locaties van Antwerpen en Berchem zoals het Stadspark en het Prins Albertpark, naast grote aantallen burgerhuizen in nieuwe wijken als het Zuid, onder meer ook voor eigen rekening. Daarbij bleef hij trouw aan een conventioneel eclecticisme van neoclassicistische inspiratie. Vanaf midden jaren 1890 evolueerde de architectuurproductie van het bureau Vereecken, mogelijk onder invloed van zoon Emile, naar het rijker geornamenteerde neorenaissance- of neobarokidioom. Representatieve voorbeelden uit de beginjaren van de samenwerking tussen vader en zoon Vereecken zijn het hogervermelde vastgoedproject in de Leysstraat, het hotel Vandevelde op de hoek van Louiza-Marialei en Rubenslei, en het hotel Pungs in de Beeldhouwersstraat. Vanaf 1906 zette Emile Vereecken de praktijk in eigen naam tot midden jaren 1920 voort, met herenhuizen, bank- en kantoorgebouwen in beaux-artsstijl. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6159)

Samenstel van twee traditionele diephuizen op de hoek van Sint-Jansvliet en Scheldeken, uit de tweede helft van de 16de of de eerste helft van de 17de eeuw. De schilder en verfverkoper Gaspar J. De Braey liet in 1843 de vensterordonnantie van beide bovenverdiepingen aanpassen.

het Sint-Jansvliet geeft uit op de Schelde, we staan op een brug over de Scheldekaaien, hier nog even een parkeerplaats

ook hier voorlopig nog voormalige pakhuizen. Rechts is ook de keermuur te zien. Wanneer er springtij op komst is gaan de poorten aan de keermuur dicht om de stad te beschermen tegen overstroming

we bevinden ons weer op Sint-Jansvliet

Burgerhuis in in neo-Florentijnse vroeg-renaissancestijl, samen opgetrokken met het achter aanpalende winkelhuis aan de Oever, naar een ontwerp door de architect Ernest Stordiau uit 1887.

Opdrachtgever van het bouwproject was de ingenieur Frédéric Belpaire (Antwerpen, 1833-Oxford, 1917), echtgenoot van Marie Teichmann (Antwerpen, 1829-Antwerpen, 1900), jongste dochter van ingenieur Théodore Teichmann (Venlo, 1788-Antwerpen, 1867) en Marie Cooppal (Wetteren, 1798-Antwerpen, 1867), de provinciegouverneur van Antwerpen van 1845 tot 1862. Frédérique Belpaire, een invloedrijk figuur in ultramontaanse kringen te Antwerpen, richtte tijdens de latere 19de eeuw de Katholieke Kring en het Werkmanswelzijn op, en geldt als een belangrijk weldoener van het parochiaal onderwijs. Hij was de oom van de schrijfster Marie-Elisabeth Belpaire (Antwerpen, 1853-Antwerpen, 1948).

Waar Ernest Stordiau zich als beginnend architect bediende van het destijds conventionele neoclassicisme of de second empire, onderscheidde hij zich vanaf de tweede helft van de jaren 1880 met burgerhuizen in een geheel eigen, op de Florentijnse vroegrenaissance geïnspireerde bouwstijl. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6161)

We slaan rechts op het plein de straat Oever in.

Oever: Tussen Steenhouwersvest en Munstraat. Zou op een landinwaartse verschuiving van de Schelde duiden, waardoor een nieuwe oever ontstond. Eerste vermelding in 1382. Andere benamingen zijn "buyten Sinte Janspoerte" en "Vlystrate". Ellipsvormige plaats met middenberm beplant met linden, platanen en zitbanken. Noordwaarts gezicht op de Onze-Lieve-Vrouwetoren, zuidwaarts op de kromming van de Kloosterstraat. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11215)

als eerste zien we het standbeeld van Jacob Jordaens, jacob jordaens, standbeeld van Jules Pécher. oorspronkelijk opgericht in 1880 aan de Van Breestraat, verplaatst in 1901 naar de Gemeenteplaats. opnieuw onthuld names het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Antwerpen door Burgemeester H.B. Cools en Schepen voor Openbare Werken M. Wellens, 16 december 1986

Jacob of eigenlijk Jacques Jordaens (Antwerpen, 19 mei 1593 - aldaar, 18 oktober 1678) was een Zuid Nederlands kunstschilder uit de Antwerpse School en vooral gekend van zijn Vlaamse barokschilderkunst. Jordaens schilderde vooral grote historiestukken, maar ook genrestukken, landschappen en portretten. Tevens was hij ontwerper van wandtapijten. Na Peter Paul Rubens en Antoon van Dyck is hij de belangrijkste Zuid-Nederlandse historieschilder. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacob_Jordaens°

Herenhuis in neoclassicistische stijl, voor eigen rekening gebouwd door de aannemer Louis De Legh, naar een ontwerp uit 1880.

Het hotel behoort tot de laatste realisaties van De Legh, van wie in Antwerpen een beperkt aantal bouwprojecten zijn teruggevonden vanaf 1865, maar die in 1882 overleed. De firma Ruys & Co, een cargadoors- en expeditiebedrijf met vestigingen in Antwerpen, Rotterdam, Amsterdam, Zaandam en Marseilles, liet het pand op het achterliggende perceel uitbreiden met een kantoorgebouw in de Korte Ridderstraat, naar een ontwerp door de architect Willie Pijl uit 1920. Vandaag is het complex geïncorporeerd in een seniorenflat met dienstencentrum van het OCMW, naar een ontwerp uit 2002. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5620)

links De Groote Poort, Complex herenhuis dat uit drie vleugels rond een binnenplaats bestaat, en in kern opklimt tot de tweede helft van de 16de, en tot zijn huidige vorm werd aangepast in de eerste helft van de 19de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5621

Rechts Woon- en handelspand in art-decostijl, Woon- en handelspand in zakelijke art-decostijl, naar een ontwerp door de Gentse architect Geo Henderick uit 1937. Opdrachtgever was Werner Neyrinck, wiens bedrijf de papiergroothandel Neyrinck-Geudens al langer op dit perceel gevestigd was.

Geo Henderick was vóór de Eerste Wereldoorlog één van de meest creatieve art-nouveau-architecten in Gent. In het verlengde van dit fantasierijke en vloeiende oeuvre ontwikkelde hij tijdens het vroege interbellum een expressionistische baksteenarchitectuur ontleend aan de sculpturale vormgeving van de Amsterdamse School, met een detaillering die aansloot bij de art deco. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302776)

Twee meergezinswoningen in art-decostijl, op de hoek van Oever en Steegsken, kort na elkaar opgetrokken naar ontwerpen door de architect Louis De Vooght uit 1926 en 1927. Als eerste kwam Steegsken 7 tot stand, gevolgd door het hoekgebouw Oever 26-28. Opdrachtgever was Victor Sturm handelaar in vloer- en wandtegels, en aannemer van vloer- en tegelwerken.

Het complex behoort tot het latere oeuvre van Louis De Vooght, die actief was van eind jaren 1890, tot zijn overlijden in 1945. Tijdens de jaren 1920 tekende hij zowel voor een behoudende architectuur, als voor meer eigentijdse ontwerpen in een gematigde art-decostijl.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5628)

Oever gaat over in de Kloosterstraat

Kloosterstraat: Tussen Munt- en Kronenburgstraat. Bestond reeds in de 12de eeuw en maakte toen deel uit van het Kiel; bij de stadsvergroting van 1291-1314 binnen de stadsomheining gesloten. Aanvankelijk Sint-Michielsstraat (platea Sancti Michaelis) genoemd, later "Cloosterstraten van Sint-Michiels" (vermelding in 1584), thans alleen nog Kloosterstraat naar de voormalige Sint-Michielsabdij gebouwd door de norbertijnen in 1124. Hun erf strekte zich uit van Kloosterstraat tot Schelde en van Kromme Elleboog- tot Goede Hoopstraat. Vanaf 1803 werd de abdij met bijhorende gebouwen (onder meer het Prinsenhof) gesloopt om plaats te maken voor een arsenaal en scheepstimmerwerven: de kerk, ingericht als entrepot, brandde af in 1830. Op de vrijgekomen gronden werden in 1842 de Vlaanderen-, Sint-Michiel-, Verbrande Entrepot- en Arsenaalstraat aangelegd. Winkelstraat met krommend tracé, tweemaal verbreed tot driehoekig pleintje. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11171)

Eclectisch winkelhuis, Ondiep winkelhuis in eclectische stijl op de hoek van Kloosterstraat en Steegsken, volgens de bouwaanvraag van 1901 opgetrokken in opdracht van P. Janssen. Uit het bouwdossier vallen ontwerper noch aannemer af te leiden. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5236)

twee maal Burgerhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl. naar een ontwerp door de architect Charles Janssens uit 1896. Opdrachtgever was Jos. Fierens, koopman in koloniale waren, wiens bedrijf gevestigd was in de 18de-eeuwse vroegere Munt - later het apostolinenklooster - op de hoek van de Kloosterstraat en de Muntstraat. Tot het bouwproject behoorde ook de uitbreiding en verbouwing van het rechts aanpalende, neoclassicistische burgerhuis. Zijn weduwe engageerde in 1911 de architect Louis De Vooght voor de bouw van een tweede burgerhuis eveneens in neo-Vlaamserenaissance-stijl, na sloop van het rechts aanpalende pand.

De woning Fierens behoort tot het vroege oeuvre van Charles Janssens, wiens loopbaan eind jaren 1880 van start ging. Uit de periode vóór de Eerste Wereldoorlog zijn zowel ontwerpen bekend in een conventioneel neoclassicisme als in een pittoreske neo-Vlaamserenaissance, de bouwstijl van één van zijn belangrijkste latere realisaties, het gemeentehuis van Edegem uit 1911. Samen met zijn zoon architect H. Janssens tekende hij in 1924 voor kantoorgebouw in beaux-artsstijl van de verzekeringsmaatschappij Securitas op het Kipdorp. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5225)

Mercator-Orteliushuis, mede genoemd naar de Antwerpse cartograaf en geograaf Abraham Ortelius (Antwerpen, 1527-Antwerpen, 1598) die hier zou gewoond hebben; in werkelijkheid woonde hij in het nummer 43 van de Kloosterstraat, een pand gesloopt in 1937.

Complex herenhuis met vier vleugels rond een binnenplaats, dat in kern opklimt tot 1547 en 1555 volgens de datering in een gevelsteen op de binnenplaats en in twee balksloffen. In 1619 werden belangrijke veranderingswerken uitgevoerd op last van de toenmalige eigenaar Peter Paschier de Deckere. In 1698 liet de koopman Norberto Schut het traditionele U-vormige complex aan de oostzijde afsluiten met een vierde vleugel in laat-barokstijl, naar plannen toegeschreven aan de Antwerpse beeldhouwer-architect Hendrik Frans Verbrugghen. Het pand raakte daarna stilaan in verval. In 1943 werd het opgekocht door de Vereniging van Historische Woonsteden die het ter beschikking stelde van de Société Royale de Géographie d'Anvers. Op 8 februari 1946 bij Koninklijk Besluit beschermd, werd het Mercator-Orteliushuis in 1950 geschonken aan de Stad Antwerpen, en in 1952-1953 onder leiding van architect Frank Blockx gedeeltelijk gerestaureerd. Tijdens de jaren 1970 volgde de restauratie van de gevels aan de binnenplaats en de achterbouw onder leiding van ingenieur-architect Roger Verdun. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5227)

Hoekcomplex in Louis-Philippestijl, Complex gevormd door een winkelhuis en twee burgerhuizen in Louis-Philippestijl op de hoek van Kloosterstraat en Vlaanderenstraat, voor eigen rekening gebouwd door de architect Pierre Paul Stoop, naar een ontwerp uit 1861.

Pierre Paul Stoop, zoon van architect Frans Stoop en broer van stadsbouwmeester Frans Jacob Stoop, trad in 1843 als architect in dienst van de provincie Antwerpen, eerst als conducteur en vanaf 1849 als onderbouwmeester van het arrondissement Mechelen. In beide functies was hij assistent van provinciaal architect Ferdinand Berckmans. Hij bleef in provinciale dienst tot 1852, om vervolgens een privé-loopbaan uit te bouwen. Tot zijn belangrijkste eigen realisaties behoren de abdijkerk van Tongerlo uit 1852-1858, en de minderbroederskerk uit 1868-1876 in Mechelen, beide ontworpen in neogotische stijl. Over zijn productie burgerlijke architectuur in Antwerpen is weinig bekend. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5244)

In de Vlaanderenstraat, een zijstraat van de Kloosterstraat richting Schelde, bevinden zich enkele merkwaardige pakhuizen.

Pakhuis Pakhuis in eclectische stijl gebouwd in opdracht van Paul Huybrechts, naar een ontwerp door de architecten Jean Baptiste en Emile Vereecken uit 1899. Tot het bouwproject behoorde een lager, vermoedelijk ondiep kantoorgebouw op het links het aanpalende perceel, dat later werd verbouwd en uiteindelijk gesloopt. Tussen 1928 en 1937 liet de firma Braunschweig & Co diverse verbouwingen uitvoeren door de architect Joseph de Lange. In 1995-1997 werd het pakhuis door Jo Crepain gerenoveerd tot eigen architectenkantoor en -woning, met toevoeging van een dakverdieping.

Het pakhuis Huybrechts behoort tot het latere oeuvre van Jean Baptiste Vereecken, die van 1893 tot 1906 met zijn zoon Emile geassocieerd was. In dezelfde periode brachten vader en zoon Vereecken nog twee andere pakhuizen tot stand in de onmiddellijke omgeving van de nieuwe Scheldekaaien, het monumentale “Entrepot du Congo” op de hoek van Sint-Jansvliet en Plantinkaai en het pakhuis Arts op de hoek van Arsenaalstraat en verbrande-Entrepotstraat. Vanaf midden jaren 1860 bouwde Jean Baptiste Vereecken een succesvolle carrière uit in dienst van de belangrijkste Antwerpse makelaars- en bankiersfamilies, zoals Havenith, Grisar, Pecher, Bunge, Meeûs, Kreglinger, Good en Nottebohm. Hij ontwierp talrijke voorname herenhuizen op de meest prestigieuze locaties van Antwerpen en Berchem zoals het Stadspark en het Prins Albertpark, naast grote aantallen burgerhuizen in nieuwe wijken als het Zuid, onder meer ook voor eigen rekening. Daarbij bleef hij trouw aan een conventioneel eclecticisme van neoclassicistische inspiratie. Vanaf midden jaren 1890 evolueerde de architectuurproductie van het bureau Vereecken, mogelijk onder invloed van zoon Emile, naar een rijker geornamenteerd neorenaissance- of neobarokidioom.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6286)

aan de overzijde van de straat het tweede pakhuis, nu met kantoren, koetshuis en paardenstal in eclectische stijl, gebouwd in opdracht van de heer L. Van den Broucke, naar een ontwerp door de architect Gerard Jan Maas uit 1897.

De uit Nederland afkomstige Gerard Jan Maas lijkt in Antwerpen als architect actief te zijn geweest vanaf de late jaren 1880 tot omstreeks 1920. Rond de eeuwwisseling past hij voor zijn residentiële productie het conventionele neoclassicisme toe, en voor zijn pakhuizen de neo-Vlaamserenaissance-stijl. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6285)

De Korte Vlierstraat is een zijstraat van de Kloosterstraat. Op de hoek met de Kloosterstraat zien we een breed gebouw

Rijkswachtkazerne in neo-Vlaamserenaissance-stijl, volgens de datering in een gevelsteen opgetrokken in 1879.

Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw viel de bouw van rijkswachtkazernes onder de bevoegdheid van het provinciebestuur. Provinciaal architect voor het arrondissement Antwerpen in deze periode was Eugène Gife, aan wie de rijkswachtkazerne van Antwerpen kan worden toegeschreven. De gebouwen werden in 2017 gerenoveerd tot wooncomplex met handelsruimten, aangevuld met nieuwbouw op de aangrenzende percelen.

wat verder vormt de Kloosterstraat een pleintje, hier staat een zeer groot standbeeld, Peter de Grote

Exact tweehonderd jaar eerder dan de revolutionair Lenin, was het een échte tsaar die in Antwerpen voet aan wal zette. Een grote voet overigens…
Ben je groot of ben je klein, als je naast Peter de Grote staat? Deze Russische tsaar was al tussen 2,05 en 2,11 m groot, maar het 2,55 m hoge bronzen standbeeld in de Kloosterstraat toont hem nog groter dan hij al was; een klassieke truc om iemand (of uzelf) indrukwekkend te doen overkomen. De aanleiding voor de plaatsing van dit beeld op deze pleintje is dat hij hier vlakbij, nabij de citadel (een grote) voet aan wal zette op 11 april 1717.

Als ‘Verlicht despoot’ heeft de man de grote verdienste om van Rusland een moderne staat te maken, met een open mind voor de Westerse cultuur en met extra aandacht voor wetenschappen. En natuurlijk heeft hij daarnaast ook de economische belangen van zijn land – efficiënter – behartigd. Daarvoor wilt hij o.m. de maritieme handel bevorderen. Na 1581 was voor West-Europa de dichtstbije Russische haven Archangelsk aan de Witte Zee, maar die was in de winter niet bereikbaar. Dankzij gebiedsuitbreiding aan de Oostzee kan Peter de Grote daar de stad Sint-Petersburg stichten en wil er de belangrijkste haven van maken. Daarom gaat hij op studiereis naar Nederland – toen dé zeevarende natie – om er scheepswerven te bezoeken. Er was ook heel wat scheepvaartverkeer tussen Sint-Petersburg en Nederland (in Sint-Petersburg was een heuse Hollandse wijk), maar met Antwerpen lukte dit niet. Dit had ook alles te maken met de zgn. Sluiting van de Schelde door de Nederlanders, waardoor Antwerpen minder goed bereikbaar was.
(
https://www.topa.be/nl/op-reis-in-eigen-stad/rusland/rusland-040-peter-de-grote/)

op dit pleintje, Neorenaissance handelspand, op het smalle hoekperceel van de Riem- en de Kloosterstraat is een opvallend neorenaissance handelspand gelegen, opgericht rond 1878 door bouwmeester Aloïs Scheepers, oprichter van het ‘Etablissement Géographique A. Scheepers’.

Hij trad in 1863 als tekenaar in dienst van de stad Antwerpen, en bekleedde vanaf 1888 het ambt van hoofdconducteur van de dienst stadswerken onder leiding van stadsingenieur Gustave Royers. Als privé-architect en investeerder kennen wij hem op het Zuid vooral door de bouw van eenvoudige rijwoningen in reeksbouw. Het hoekpand, bestaande uit twee winkelhuizen, dat hij hier bouwt voor eigen rekening, is zeer verzorgd afgewerkt en kreeg een in het oog springende façade. Het pand markeert het smalle hoekperceel en kan gezien worden als een visitekaartje voor Aloïs Scheepers, temeer dat het één van de vroegst gebouwde nieuwe huizen is op de toen net gerealiseerde verkaveling van het Zuid. Het hoekcomplex wordt gevormd door twee spiegelende, identieke hoekhuizen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5251)

We verlaten het vervolg van de Kloosterstraat, hier zijn wegwerkzaamheden bezig, en we volgen de Riemstraat

De Riemstraat is gelegen aan de oostelijke rand van het Zuid, tussen de Scheldestraat en de Kloosterstraat. De straat maakt deel uit van de oorspronkelijke verkaveling van het Zuid, zoals ontworpen in 1875. Ter hoogte van de Riemstraat, grenzend aan de Schelde, waren de scheepstimmerwerven gelegen die geopend werden ten tijde van Napoleon. De straat kreeg haar naam in 1876. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11236)

Eclectische meergezinswoningen gebouwd rond 1913 voor rekening van Jan Antoine, wonende in de Riemstraat op nummer 4. Het betreft een samenstel van twee identieke winkelhuizen met appartementen op de verdiepingen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/214735)

Eclectisch hoekpand. Op de hoek van de Riem- en de Rivierstraat staat een opvallend eclectisch pand ontworpen in 1892 door architect Frans Smet Verhas. De architect signeerde het gebouw op de kraagsteen onder de toren. Het pand bestaande uit twee huizen met een café op de begane grond werd gebouwd voor rekening van Mertens-Erix, een brouwer uit Kruibeke.

We komen bij de voormalige vismijn van Antwerpen

gevels van de vismijn aan de Riemstraat

De vismijn van Antwerpen werd geopend in 1894 op het Zuid. De oude vismijn van Antwerpen bevond zich in de historische kern van de stad rondom het Steen, een stadsdeel dat insprong in de Schelde en dat bij de aanleg van de Scheldekaaien volledig van de kaart werd geveegd. Voor de locatie van een grote nieuwe vismijn werd een bouwblok op de nieuwe verkaveling van het Zuid gekozen vlakbij de Zuiderdokken. Deze dokken concentreerden de handel in vis, steenkool, vlees en bouwmaterialen en het was dus een evidentie dat de nieuwe vismijn vlakbij deze dokken werd gesitueerd.
De vismijn situeerde zich op het bouwblok tussen de Sint-Michielskaai, de Scheldestraat, de Riemstraat en de Goede Hoopstraat. Dit bouwblok werd in twee gedeeld door een dwarsstraat, de Rivierstraat, die nu door de nieuwbouw van een flatgebouw privéterrein is geworden. De ontwerpen van het complex werden vanaf 1891 getekend door Gustave Royers, op dat moment stadsarchitect en -ingenieur van Antwerpen. De uitvoering van de grootschalige werken van de vismarkt, de vismijn en de burelen werd aanbesteed aan Max. Hargot, aannemer van openbare werken gevestigd op de Leopoldlei (huidige Belgiëlei) 127 in Antwerpen.
De vismarkt heeft een langgerekte, kruisvormige plattegrond, bestaande uit twee centrale open doorgangen geflankeerd door gaanderijen. De langste as strekte zich uit van de Schelde- tot aan de Goede Hoopstraat en werd gekruist door een kortere as in de Rivierstraat. Het kruispunt werd door een monumentale, zeer opvallende koepel in eclectische stijl overkluisd; dit was de blikvanger van de vismijn. Vanaf de Scheldekaaien kwam een brede, dubbele goot de vismijn binnen, toegang gevend tot de opslagplaatsen en tot elk van de gaanderijen. In de zuidoostelijke oksel van deze vismarkt bevonden zich een reeks magazijnen, met eclectische puntgevels uitgevend in de Riemstraat. Aan de Scheldestraat bevond zich het toegangsgebouw, waarin tevens burelen en toiletten waren ondergebracht. De andere toegangen, twee in de Rivierstraat en één ten noorden in de Goede Hoopstraat, bestonden uit smeedijzeren hekken tussen zware, met lantaarns bekroonde pijlers in bak- en hardsteen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6358)

op het einde van de Riemstraat kruisen we de Scheldestraat, rechtdoor is de Waalse Kaai

handelspand, Op de hoek van de Waalsekaai met de Scheldestraat ontwierp bouwmeester Aloïs Scheepers een viertal handelspanden met appartementen op de verdiepingen voor Raphaël Napoléon Fantini (°Rimini, 1842). Deze Italiaanse koopman vestigde zich in 1873 vanuit Buenos Aires te Antwerpen, samen met zijn echtgenote Thérèse Marie De Leenheer (°Mechelen, 1847). Het echtpaar betrok het hoekpand in januari 1884, en baatte er een winkel uit in kleding voor zeelui, tabak en sigaren.

Het hoekpand ontwierp Aloïs Scheepers in 1883 in een fantasierijke neo-Vlaamserenaissance-stijl. In vergelijking met het oorspronkelijke ontwerp is het huidige pand veel detaillering verloren. De keuze voor neo-Vlaamserenaissance als bouwstijl en de combinatie van een handelsgelijkvloers met appartementen op de verdiepingen, maakt het pand echter nog steeds een sprekend voorbeeld van de architectuur die de buurt rond de Zuiderdokken eind 19de eeuw typeerde.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6364)

Een korte aflag rechts richting Schelde brengt ons in de Scheldestraat

Hier zien we de grootse werken om de Schelde-oevers een heel stuk op te hogen, rekening houdende met de toekomstige stijging van het waterpeil in zeeën en in de Schelde. Ook dat kadert in het Sigmaplan. Bij hevige stormvloeden lopen de Scheldekaaien telkens onder water. Antwerpen is zeer overstromingsgevoelig door haar ligging aan de Schelde. Na de stormvloed van 1976 werd er een waterkering gebouwd: een betonnen muur met een lengte van 5,5 kilometer en een hoogte van 1,35 meter. Door de klimaatverandering en zeespiegelstijging is het nodig die waterkering te verhogen.

hier is de Scheldekaai al opgehoogd

Daar starten ze mee na de stabilisatie van de kaaimuur.
Naargelang de zone zijn verschillende types waterkeringen mogelijk:
Vaste waterkeringen zijn waterkeringen die niet kunnen bewegen. Dijken, hellingen, gebouwen en zelfs stadsmeubilair kunnen als vaste waterkering worden ingezet. Dit klassieke type van waterkering wordt nog altijd het vaakst toegepast op Vlaamse en internationale waterwegen. De faalkans is veel kleiner dan bij mobiele waterkeringen; daarom krijgen vaste keringen vaak de voorkeur.
Mobiele waterkeringen kunnen wel bewegen. Alleen bij overstromingsgevaar treden ze in werking. Bovendien bieden mobiele waterkeringen fraaie uitzichten op de rivier. Ter hoogte van de Antwerpse centrumzones zijn de toegankelijkheid en de vergezichten vanuit de stad het belangrijkste. Daarom kozen we daar voor mobiele waterkeringen.https://www.sigmaplan.be/nl/projecten/antwerpse-scheldekaaien/wat-zijn-de-ingrepen/verhogen-van-de-waterkering/

De waterkering wordt met 90 centimeter verhoogd. Antwerpen beschermen tegen overstromingen is de belangrijkste functie van de waterkering. Maar zo’n constructie bepaalt ook het uitzicht van de kaaien. Daarom combineren we deze werken zoveel mogelijk met de herinrichting van de kaaivlakte.
Over een lengte van meer dan 5 kilometer geven we samen met het Antwerpse stadsbestuur de Scheldekaaien een grondige facelift. Dat is nodig, want de kaaimuur is in slechte staat en de kaaien lopen onder bij hevige stormvloeden. De kaaimuur is niet overal in even slechte staat. Daarom verdeelden we ze onder in zeven zones. In elke zone wordt een specifieke stabilisatietechniek toegepast, toegespitst op de toestand van de kaaimuur. Als kers op de taart transformeert de stad de kaaien in een gezellige plek aan het water. (
https://www.sigmaplan.be/nl/projecten/antwerpse-scheldekaaien/)

Het winkelhuis "In 't zicht der Schelde" werd in 1881 ontworpen door architect Ferdinand Hompus in opdracht van J.B. Kets. Het ontwerp werd in 1884 gepubliceerd in L’Emulation, het tijdschrift van de Société Centrale d’Architecture de Belgique, wat op een grote appreciatie van de toenmalige architectuurwereld wijst.

De woning is opgetrokken in een zuivere, fantasierijke neo-Vlaamserenaissance-stijl, waarmee de architect beantwoordt aan de verwachtingen van de S.A. du Sud d’Anvers, die deze bouwstijl verkoos boven de gestandaardiseerde neoclassicistische ontwerpen. De bouwheren en architecten die kavels kochten op de nabij gelegen Vlaamse- en Waalsekaai, werden gestimuleerd om deze bouwstijl te volgen, wat heeft geleid tot een aantal levendige ensembles rond de Zuiderdokken, gehttps://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje... eind jaren 1870. Hompus volgde in 1880 deze trend.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6363)

aan de overzijde van de straat bevond zich de voornaamste toegang tot de Vismijn

Van dit gehele complex blijven enkel de gebouwen van de hoofdtoegang in de Scheldestraat, en een deel van de opslagplaatsen aan de zijde van de Riemstraat over. De koepel, de open vismarkt zelf, de gaanderijen, moesten plaats ruimen voor grote nieuwbouwcomplexen waarin residentiële appartementen en standingvolle handelszaken zijn ondergebracht. Het complex aan de zijde van de Scheldestraat werd door architect Ferre Verbaenen ontworpen in 2002. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6358)

Ensemble van café- en winkelhuis

Op de hoek van de Schelde- en de Riemstraat werd rond 1879 een opvallend, neoclassicistisch ensemble gebouwd van drie panden met café, winkels en appartementen op de verdiepingen. Het is een ontwerp van architect L. Van Opstal voor Reusens, wonende in de Kloosterstraat. Het winkelhuis in de Scheldestraat 23 kreeg een volledig nieuwe pui en parement; het winkelhuis in de Riemstraat 51 behield de originele houten winkelpui. Het hoekpand met café op nummer 21 behield de oorspronkelijke grandeur. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6359)

Brouwerij Van Tilt

Dit monumentale ensemble van twee enkelhuizen in neo-Vlaamserenaissance-stijl werd in 1880 ontworpen door bouwmeester Charles Dens als huis met opslagplaats en winkel voor de mademoiselles Van Tilt uit Leuven, "Factory in bieren". Boven de toegangspoort staat in de cartouche nog het vervaagde opschrift te lezen "Brouwery Van Tilt Gezusters te Leuven". Bouwmeester Dens ontwierp op het Zuid een aantal opmerkelijke, beeldbepalende panden, zoals het ensemble op de hoek van de Waalsekaai en de Wapenstraat en een reeks modelwoningen in de De Vrièrestraat. Het complex is opgetrokken in een zuivere neo-Vlaamserenaissance-stijl, waarmee de architect beantwoordt aan de verwachtingen van de S.A. du Sud d’Anvers, die deze bouwstijl verkoos boven de gestandaardiseerde neoclassicistische ontwerpen. De bouwheren en architecten die kavels kochten op de nabij gelegen Vlaamse- en Waalsekaai, werden gestimuleerd om deze bouwstijl te volgen, wat heeft geleid tot een aantal levendige ensembles rond de Zuiderdokken, gebouwd eind jaren 1870. Dens gaf gehoor aan deze trend, ook voor dit pand in de Scheldestraat. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6360)

We komen nu in het gebied van de Zuiderdokken. De Zuiderdokken op het Zuid in Antwerpen waren vroeger een onderdeel van de haven van Antwerpen. Aanvankelijk waren er drie: het kooldok, het schippersdok en het steendok (van zuid naar noord)

In de 16de eeuw was op de plaats van de Zuiderdokken een citadel voor Spaanse soldaten. Ook het zogeheten 'Zuidkasteel' werd toen gebouwd en zou voor bijna drie eeuwen het uitzicht bepalen. Vanaf 1874 werd gestart met de bouw van de eerste Zuiderdokken.

Kaart van Antwerpen uit 1572 waarbij onderaan zich het Spaanse fort bevindt (https://www.oudelandkaarten.nl/europa/category/antwerpen)

Hier lagen de binnenschippers rustig, met hun lege of geladen schip in afwachting voor afvaart met een gunstig getijde, naargelang zij noord- of zuidwaarts moesten varen. De noordwestelijk gelegen Zuidersluis lag ongeveer in het midden van het Schippersdok. Naargelang het op- of afgaande getij voeren de houten - en later de ijzeren - binnenvaartschepen in of uit de sluis. Het versassingssysteem werkte toen zoals de Bonapartesluis en de Kattendijksluis. Met kaapstanders, hydraulische water-, stoom- en mankracht, hielpen de sasseniers de scheepvaart. In de invaart naar het dok werd er een opening aangehouden om de vrachtschepen gemakkelijker buiten en binnen te laten, en naar een ligplaats te begeven. Aan de Zuiderdokken werden vooral steenkool, stenen, zand en mosselen verscheept. In de volksmond werd al gauw gesproken van de mosselkaai. De Vlaamse Kaai had een doorlopende kade, terwijl de tegenoverliggende Waalse Kaai verbreed was, naargelang de kaden aan het Steen- en Kooldok. Over de Waalse Kaai liep ook een spoorlijntje dat de dokken met de Scheldekaaien verbond. De schepen lagen aan de ene kant van het dok vier schepen breed, terwijl er aan de andere kant maar twee schepen lagen, met in het midden een passagevaargeul. De houten zeilvrachtschepen toen waren maar 4 tot 4,50 meter breed, net als de 'houten waal'. Later kwamen de ijzeren spitsen van 5,05 meter breedte.

Ooit toegang tot de zuiderdokken(internet)

Foto 2 zuiderdokken, links op de foto is nog net de Schelde te zien

Kaart van Antwerpen waar links onder de plaats van de Zuiderdokken te zien is

Uitsnede van de kaart met de opeenvolging van de drie dokken

In de loop der jaren werden de Zuiderdokken verouderd en te smal voor grotere en bredere schepen. Men besloot ze te dempen omdat de haven noordwaarts groter, moderner en drukker werd. Het laatste schip voer in 1967 het dok uit en startte men de werken om ze te dempen. Deze waren twee jaar later, in 1969 afgerond (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zuiderdokken)

Aan de zijde van de Schelde bevond zich de Waalse Kaai, zijde stad was er de Vlaamse Kaai. De benaming van de kaaien beef, ook na het dempen, behouden.

De Gedempte Zuiderdokken vormden een parkeerplaats waar kermissen, circussen en andere grote evenementen konden worden gehouden. Tussen 1969 en 2014 was het de vaste plaats van de jaarlijkse Sinksenfoor. De pakhuizen bleven meestal overeind en kregen een andere bestemming: woonblokken, ateliers, tavernes, eethuizen, huisbrouwerij 't Pakhuis en garages.

Terwijl het Zuid zich vanaf de jaren 80 ontpopte tot een culturele, creatieve en toonaangevende wijk, bleven de Zuiderdokken een weinig inspirerend, grijs plein. Nu komt daar verandering in.

In september 2015 viel de beslissing dat er iets nieuws moest gebeuren met de Gedempte Zuiderdokken en werden er voorwaarden vastgelegd. Parkeren blijft belangrijk in deze zone, dus de parkeerplaatsen verhuizen ondergronds. Dat maakt bovengronds ruimte vrij voor een volledige heraanleg. De stad wilde hier ambitieus mee omspringen en schreef een ontwerpwedstrijd uit. Het winnende ontwerp is van het Belgisch-Zwitserse team Tractebel, ADR Architects, Georges Descombes in samenwerking met Les Eclairistes Associés & Erik De Waele. Het maakt van het plein een geheel nieuwe wereld: Dok Zuid.

Het nieuwe plein heeft twee grote functies: parkeren ondergronds en een park bovengronds.

Op 24 augustus 2018 werd het aangepaste definitieve ontwerp van Tractebel, ADR Architects, Georges Descombes, LEA en Erik De Waele goedgekeurd. Daarin werkte het team hun oorspronkelijke ontwerp verder uit na een uitgebreid inspraaktraject.

Op 1 maart 2019 werd een omgevingsvergunning verleend voor de eerste fase van de aanleg van Steendok. Daarop werden een aantal bezwaren ingediend. De stad ging in dialoog met de betrokkenen wat resulteerde in een aangepaste omgevingsvergunning die op 27 juni 2019 verkregen werd.

Het aangepaste definitieve ontwerp met in het rood aangeduid, de omgevingsvergunning voor de Zuidelijke tafel, goedgekeurd op 27 juni 2019 © AG VESPA, Tractebel – ADR Architects – Georges Descombes i.s.m. Les Eclairistes Associés & Erik De Waele(https://www.antwerpenmorgen.be/nl/projecten/gedempte-zuiderdokken/over)

De tegenover elkaar liggende Vlaamse- en Waalsekaai werden genoemd naar de twee landsdelen van de staat België. In deze buurt werden ook talrijke straten vernoemd naar Belgische steden die in de 19de eeuw de economische rijkdom van België vertegenwoordigden. De bebouwing van de Vlaamsekaai speelt volledig in op de havenactiviteiten: vanaf eind jaren 1870 worden de kavels verkocht aan investeerders die er grote complexen inrichten met winkels en cafés op de begane grond, appartementen op de verdiepingen en opslagplaatsen op de ruime achterliggende binnenplaatsen. Net als in andere straten op het Zuid duurt het lang vooraleer alle kavels bebouwd zijn.

Onze wandeling gaat verder langs de Vlaamse Kaai.

De bebouwing langs de lange Vlaamsekaai kan in drie grote gehelen bekeken worden, elk met hun eigen karakter. Het langste, meest noordelijke stuk tussen de Scheldestraat en de Gillisplaats, werd in 1993 bijna volledig beschermd als stadsgezicht omwille van het gaaf bewaarde, zeer typische architecturale ensemble van meergezinswoningen en pakhuizen in neo-Vlaamse renaissance. Het bouwblok ten zuiden van de Gillisplaats en de Namenstraat wordt gekenmerkt door een monumentale, begin-20ste-eeuwse gevelwand. Het laatste stukje, ten zuiden van de Namenstraat, hoort morfologisch en architecturaal bij de Gentplaats. Het grote bouwblok tussen de Scheldestraat en de Gillisplaats, is in zes even brede loten ingedeeld, telkens begrensd door een zijstraat uitgevend op de Leopold de Waelplaats. Het is een symmetrisch opgedeeld blok, met als centrale dwarsstraat de Museumstraat, die uitgeeft op de voorgevel van het Museum voor Schone Kunsten. De percelen in dit gedeelte van de Vlaamsekaai werden meteen na aanleg van de straat verkocht en grotendeels in de jaren 1870-1880 bebouwd. Een belangrijke investeerder was de Waalse baron Ernest de Senzeille. Hij kocht van elk van de zes loten de centrale percelen en liet er in 1879 door de Brusselse architect J.V. Delpierre, meergezinswoningen met achterliggende pakhuizen op bouwen. Het werden zes opvallende ensembles in neo-Vlaamse renaissance, telkens met een gevelbreedte van dertig meter, waarmee Delpierre in totaal 180 meter of 45 procent van de totale lengte van de Vlaamsekaai invulde. Met de rode bakstenen gevels, voorzien van rijke, pittoreske neo-Vlaamse-renaissance-ornamentiek, beantwoordde Delpierre aan de verwachtingen van de S.A. du Sud d’Anvers, die deze “betere” bouwstijl verkoos boven de gestandaardiseerde neoclassicistische ontwerpen. De andere bouwheren en architecten die kavels kochten op de Vlaamsekaai, werden gestimuleerd om deze bouwstijl te volgen, wat heeft geleid tot een zeer levendig, rijk versierd straatbeeld, dat zeker tussen de Schelde- en de Pourbusstraat zeer gaaf is bewaard. In 1993 werd dit gedeelte dan ook beschermd als stadsgezicht. Het zesde bouwblok, tussen Pourbusstraat en Gillisplaats, heeft dezelfde architecturale kenmerken, maar werd veel meer verstoord door nieuwbouw, waardoor het buiten de bescherming als stadsgezicht werd gelaten.

Na het dempen van de Zuiderdokken in 1969, ging de Vlaamsekaai een minder florissante tijd tegemoet. Zowel het plein als de bebouwing verloren hun relatie met de haven en kwamen deels leeg te staan. Vanaf de jaren 1980 begon men op het Zuid met een opwaardering, waarbij de eerste grote projecten zich concentreerden rond deze Zuiderdokken. Op de Waalsekaai werden grote industriële panden omgevormd tot musea en cultuurcentra; de panden op de Vlaamsekaai werden herbestemd tot luxueuze winkels en hippe eet- en drinkgelegenheden.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11330)

Kolenmagazijn, In 1879 dient kolenhandelaar Ad. Verset een aanvraag in voor de bouw van opslagplaatsen op zijn grond tegenover het toen nog niet uitgevoerde, maar al wel duidelijk geplande Kolendok. In oktober 1877 richtte Verset al een vraag aan het College van Burgemeester en Schepenen of hij op deze plaats een bakstenen opslagplaats voor kolen kon optrekken met één verdieping. Dat werd toen goed bevonden, op voorwaarde dat "les façades aient une hauteur et un aspect convenable". (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209278)

Aan de overzijde van het gedempte dok, zien we een erg opvallend gebouw

het Zuiderpershuis. Het imposante Zuiderpershuis op de Waalsekaai werd gebouwd in 1882 naar ontwerp van onderingenieur van de stad Paul De Wit. Tussen 1885 en 1975 stond dit hydraulische station in voor de aandrijving van ongeveer 200 havenwerktuigen langs de Scheldekaaien, vooral walkranen en kaapstanders.

Vanaf 1865 kende de Antwerpse haven een grote bloei. Tussen 1877 en 1886 werd over een lengte van 5,5 kilometer aan de rechteroever van de Schelde een nieuwe havenstrook aangelegd, de Scheldekaaien. Tegelijkertijd werd in de nieuwe verkaveling van het Zuid een groot terrein vrijgehouden voor de aanleg van de Zuiderdokken, waar de handel in vis, kolen, vlees en bouwmaterialen werd geconcentreerd. Om de volledige haven te bedienen, werden tussen 1865 en 1904 acht pershuizen opgericht, waarvan er momenteel nog drie bestaan: het Zuiderpershuis aan de Waalsekaai, het Noorderpershuis aan de Indiëstraat en het pershuis van het Sint-Felixpakhuis op de Oudeleeuwenrui. De techniek van de hydraulische stations, om door middel van onder druk gezet koud water energie over een afstand te verdelen, werd rond 1865 in Antwerpen geïntroduceerd en toegepast in het Koninklijk Pakhuis aan het Bonapartedok; de stad nam dit procedé over.
Het Zuiderpershuis werd in 1881 getekend door Päul De Wit, onderingenieur van de stad onder Gustave Royers. In 1887 publiceerde L’Emulation een afbeelding van het pershuis, maar op naam van Ernest Dieltiens; de link met deze architect is niet duidelijk. De uitvoering van de werken werd aanbesteed aan R. Hargot uit Sint-Gillis (Brussel). Het basiscomplex bestond uit twee gebouwen waarin enerzijds machinekamers en werkplaatsen, en anderzijds de administratie met directiewoning en aanpalende schrijnwerkerij. Er werden regelmatig uitbreidingen, aanpassingen en herinrichtingen doorgevoerd. Rond 1900 werd een stapelplaats aangebouwd tegen de stoomketelzaal gebouwd, tien jaar later werd een nieuwe weegbrug van 30 ton aangekocht (Eugène Hurstel, Verviers). Verdere uitbreidingen van vóór 1923 beslaan enkele werkplaatsen en bergruimtes. In 1923 gebeurden de laatste uitbreidingen tot de huidige omvang van het complex.

Kort na de buitendienststelling van het Zuiderpershuis rond 1975 werd het complex beschermd als monument bij K.B. van 20 februari 1979. Midden jaren 1980 herbestemde men het pand tot theater- en kunstencentrum, eerst voor de Internationale Nieuwe Scène, later voor het Wereldculturencentrum Zuiderpershuis. Intensieve restauratie volgde tussen 1992 en 2007.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6376)

We wandelen verder langs de Vlaamse Kaai

Meergezinswoning met kolenhandel van G. Le Comte. In 1881 dient architect Ferdinand Hompus een bouwaanvraag in voor de bouw van een huis in naam van Grégoire Le Comte de Mey. Le Comte vestigt hier kort na de bouw een kolenhandel, zoals blijkt uit het opschrift in de natuurstenen band op de gevel en uit de milieuvergunningen. Deze locatie is weloverwogen, want op dat moment wordt het Kolendok aan de overkant van de straat gegraven.

Het gaat om een meergezinswoning aan straatkant, met in de linker travee een poortdoorgang naar de achtergelegen magazijnen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209277)

Ensemble ontworpen door Delpierre, Groep A

Dit opvallende ensemble van meergezinswoningen met achterliggende magazijnen in neo-Vlaamse renaissance werd rond 1879 gebouwd naar ontwerp van de Brusselse architect J.V. Delpierre in opdracht van de Waalse baron de Senzeille. Van elk van de zes bouwblokken tussen de Scheldestraat en de Gillisplaats, kocht de Senzeille de centrale percelen op. Delpierre realiseerde er zes gelijkaardige groepen op de Vlaamsekaai voor de Senzeille, waarmee hij in totaal 180 meter of 45 procent van de totale lengte van de Vlaamsekaai invulde. Met de rode bakstenen gevels, voorzien van rijke, pittoreske neo-Vlaamse-renaissance-ornamentiek, beantwoordde Delpierre aan de verwachtingen van de S.A. du Sud d’Anvers, die deze "betere" bouwstijl verkoos boven de gestandaardiseerde neoclassicistische ontwerpen. Neorenaissance gevels vertegenwoordigden  tevens door hun exclusievere ontwerpen en door de duurdere bouwmaterialen een betere sociale status van de bouwheer. Bij het beoordelen van de bouwdossiers, poogde men er voor te zorgen dat de volledige Vlaamsekaai in deze bouwstijl zou bebouwd worden. In dat opzicht zette Delpierre met zijn realisaties de toon voor de verdere ontwikkeling van de Vlaamsekaai.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209276)

gebouwen behorend tot dezelfde groep

Neo-Vlaamse renaissance meergezinswoning met opslagplaats en paardenstal van 1906

Deze hoge, opvallende neo-Vlaamse renaissance meergezinswoning met achterliggende paardenstal en opslagplaats werd rond 1906 gebouwd naar ontwerp van bouwmeester Eug. Wattiez voor Cornelis Claessens. Dit gebouwtype past zowel qua functie als qua bouwstijl naadloos in de huizenrij van de Vlaamsekaai, die gekenmerkt wordt door complexen met aan straatkant meergezinswoningen met op de begane grond handelsfuncties of poortdoorgangen en achteraan opslag- of werkhuizen, meestal gerelateerd aan de activiteiten in de Zuiderdokken, namelijk aanvoer van bouwmaterialen, kolen, vis en slachtvee. Cornelis Claessens, op dat moment wonende in de nabijgelegen Scheldestraat 45, is "aannemer van verven" en verplaatst wellicht met de bouw van dit pand zijn handel naar de Vlaamsekaai.

Het achterliggende gebouw met paardenstal en opslagplaats is een baksteenbouw van drie traveeën en drie bouwlagen onder platte bedaking. Op de begane grond zijn vijf paardenboxen ondergebracht, met daarboven een opslagplaats van twee bouwlagen hoog. Bakstenen lijstgevel met speklagen en segmentbogige muuropeningen, waaronder een centrale laaddeur. De lijstgevel is afgewerkt met een balustrade met centrale doorgang naar de bovenverdieping.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209273)

Hoekpanden van architect J.V. Delpierre. Op beide hoeken van de Vlaamsekaai met de Vorstermanstraat bouwde architect J.V. Delpierre rond 1881 een ensemble van twee identieke hoekpanden in neo-Vlaamserenaissance-stijl. Hij markeerde op de geveltekeningen in het bouwdossier dat het gaat om "maisons à loyer"

Op de hoek met de Museumstraat realiseerde Delpierre twee jaar eerder een gelijkaardig duo hoekpanden. Daarmee vulde deze Brusselse architect voor eigen rekening de reeds bestaande neo-Vlaamse renaissance gevelwanden aan die hij in opdracht van baron de Senzeille een paar jaren eerder had gebouwd op de Vlaamsekaai. In totaal zorgde hij zo voor een neo-Vlaamse renaissance gevelwand van bijna 200 meter, die het straatbeeld van de Vlaamsekaai volledig bepaalt. De panden die door andere architecten tussen deze realisaties werden ingeplant, volgden doorgaans dezelfde bouwstijl, waardoor de homogeniteit van de bebouwing op de Vlaamsekaai zeer sprekend is. Om deze reden werd de gevelrij tussen de Schelde- en de Pourbusstraat integraal beschermd als stadsgezicht in 1993. Typerend voor de Vlaamsekaai is dat de hoeken met de zijstraten doorgaans als café werden gebruikt, wat hier ook wellicht het geval was, gezien de indeling van de begane grond aan de zijde van de Vlaamsekaai.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209272)

het tegenoverliggende hoekgebouw, in spiegelbeeld van het vorige

Op de hoek met de Verlatstraat werd rond 1906 een hoekpand met café gebouwd door Alphonse Peeters-Vervoort voor eigen rekening.

Dit type opbrengsteigendom, met een combinatie van handelsgelijkvloers en appartementen op de verdiepingen, is typerend voor de Vlaamsekaai. De panden spelen ofwel met een achterliggende opslag- of werkplaats ofwel met een café of winkel op de begane grond, in op de havensactiviteiten in de tegenovergelegen Zuiderdokken. De bouwstijl van het pand echter, eclectisch met gebruik van gele baksteen voor het parement, wijkt af van het algemene straatbeeld van de als stadsgezicht beschermde Vlaamsekaai, dat bijna integraal bestaat uit rode bakstenen panden in neorenaissancestijl.
De kelders waren oorspronkelijk toegankelijk van op de straat met een kelderdeur en bevatten ruime bier-, voorraad- en kolenkelders. De lijstgevels hebben een geel bakstenen parement met banden siermetselwerk in rode en zwarte baksteen. Begane grond met gebruik van hardsteen voor plint en afgeschuinde hoek en een doorlopende, ijzeren puilijst met rozetten boven de rechthoekige muuropeningen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209264)

We nemen hier links de Verlatstraat, naar kunstschilder Karel Verlat (1824-1890), vooral bekend als dierenschilder en bestuurder van de Academie van 1885 tot aan zijn dood.

De Verlatstraat is gelegen op het Zuid tussen de Vlaamsekaai en de Leopold De Waelplaats. De straat maakt deel uit van het originele verkavelingsplan van het Zuid, opgemaakt in 1875. Oorspronkelijk was deze straat een deel van de Schildersstraat; vanaf 1890 kreeg het deel van de straat ten westen van de Leopold De Waelplaats een eigen naam.

Het heterogene beeld van de Verlatstraat komt ook voort uit de combinatie van de bouwstijlen waarmee de aanwezige burgerhuizen zijn opgetrokken. Het gaat doorgaans over woningen van rond 1900, enkelhuizen van twee tot drie traveeën en drie bouwlagen. De combinatie van witte, neoclassicistische gevels met veelkleurige, eclectische parementen die we overal op het Zuid aantreffen, is in deze straat expliciet aanwezig (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11328)

opslagplaatsen, gebouwd rond 1900

het laatste van deze witte gebouwen is de voormalige cinema Tokio. Het geheel van deze witte gebouwen is nu een bekende veilingzaal

Centraal in de Verlatstraat bevindt zich de vroegere "Cinema Tokio". De bioscoop werd in 1912 ingeplant in deze drukke buurt, vlakbij de Hippodroom op de Leopold De Waelplaats. Het huidige uitzicht, met de art-decogevel, werd in 1922 ontworpen door het Brusselse bedrijf "Le Plasticolor" onder leiding van aannemer Hendrik Driesmans. Het pand wordt anno 2012 als veilingzaal gebruikt, waarbij de structuur van voorbouw en zaal bewaard bleef.
In 1912 diende aannemer en projectontwikkelaar Philip Ahlstrand een dossier in voor "het opbouwen van eene zaal voor cinéma Verlatstraat achter de huizen nummer 20 en 22". Het project bestond uit twee appartementsgebouwen onder zadeldak aan de straatzijde, waarachter zich over de hele breedte van deze panden een zaal De zaal bestond uit een ijzeren constructie op slanke zuilen, onder een laag zadeldak. Op de begane grond van de voorhuizen bevonden zich de inkom en twee drinkzalen, met in de uiterste traveeën de trapzalen naar de appartementen op de verdiepingen. De voorhuizen hadden zeer eenvoudige, bakstenen lijstgevels met regelmatig geplaatste, rechthoekige en segmentbogige muuropeningen. Volgens de publicatie van Heirman werd de zaal toen uitgebaat door John De Backer en was het een filmzaal met een rijkelijke, oosterse aankleding.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de cinema zwaar beschadigd. Frans de Backer, de broer van John De Backer, liet de zaal heropbouwen in 1922, dit keer met een opvallende voorgevel die een visitekaartje moest zijn voor de achterliggende bioscoop. Het eerste ontwerp dat wordt ingediend was een ontwerp van architect Ernest Pelgrims. Het gebouw kreeg een gevel in Beaux-Artsstijl, met natuurstenen parement, getypeerd door gebogen fronton waarin het opschrift "Tokio", korfbogige muuropeningen en een open korfboogarcade als inkom. De achterliggende zaal zou heropgebouwd worden als betonconstructie. Dit dossier werd echter vervangen door een nieuw voorstel, met plans die opvallen door een veel modernere, zuivere art decostijl. De nieuwe plans werden opgemaakt door het Brusselse bedrijf "Le Plasticolor" van aannemer Hendrik Driesmans. Hendrik Driesmans en zijn zoon architect Marcel Driesmans realiseerden verschillende bioscoopzalen tijdens het interbellum. Ze werden tevens beroemd door de ontwikkeling van een eigen decoratief plaatmateriaal genaamd plasticolor, wat ook de naam werd van hun bedrijf. Het ontwerp van de firma Le Plasticolor, onder leiding van aannemer Hendrik Driesmans, werd uitgevoerd.
De nieuwe bioscoop kreeg dezelfde structuur als de vooroorlogse cinema, met een voorbouw aan de Verlatstraat waarachter zich de zaal bevindt, over de gehele breedte van het perceel. Het betreft een constructie in gewapend beton, onder platte bedaking. In de smalle voorbouw zijn inkom en foyer ondergebracht, toiletten en trappen naar de bovenliggende kamers. De scene bevindt zich aan de achterkant van het perceel en bevat lichte art-decotoetsen aan de trappen.

De cinema kreeg een opvallende, veelkleurige art deco lijstgevel, die nu echter volledig witgeschilderd is. Overeenkomstig de naam van de bioscoop, werd gekozen voor decoratieve elementen geïnspireerd op de Japanse architectuur, ornamenten die echter allemaal verdwenen zijn. Het schrijnwerk werd rood gelakt, de erker was versierd met draken en oosterse plantenmotieven, de vensters in de zijtraveeën kregen een pagodevormige luifel. Na de Tweede Wereldoorlog werd de naam van de cinema veranderd in "Artis", waarbij de oosterse versieringen werden verwijderd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/214170)

en

beide samen Woon- en handelspanden van 1902. Deze twee totaal verschillende panden, werden samen opgetrokken in 1902 als "burgerwoning met bureelen, magazijn en stalling" naar ontwerp van Jean De Vroey voor Edmond Janssens. Het jaartal 1902 is aangebracht in een hardstenen cartouche in de deurtravee van nummer 29. Het combineren van panden voor wonen en werken in opdracht van één bouwheer is typisch voor de Verlatstraat. Soms betreft het woningen waar de bouwheer zelf ging wonen, in andere gevallen zijn het opbrengsteigendommen. In dit geval is het niet duidelijk of Janssens op nummer 27 heeft gewoond. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209078)

De Verlatstraat mondt uit op het Leopold De Waelplaats, Politicus uit België (1823-1892) ,Jonkheer Léopold Charles Norbert de Wael was een Belgisch politicus voor de Liberale Partij.

De Leopold de Waelplaats is een langgerekt, rechthoekig plein centraal op het Zuid, tussen de Volkstraat en de Leopold de Waelstraat. Het plein maakt deel uit van het oorspronkelijke verkavelingsplan van het Zuid, opgemaakt in 1875. Oorspronkelijk werd dit plein de Volksplaats genoemd, sinds 1894 heeft het de huidige benaming, naar burgemeester Leopold De Wael die in 1892 was overleden.
Het Zuid wordt gekarakteriseerd door een patroon van rechte straten die op vele plaatsen straalsgewijs samenkomen op een rond of rechthoekig plein. Dit is ook het geval bij de Leopold de Waelplaats, waarop in totaal elf straten uitgeven. Het gekasseide plein is een vrij druk knooppunt, waarop ook tramlijnen passeren. Naast culturele functies als het Museum voor Schone Kunsten en het variététheater De Hippodroom, werden op dit plein vooral meergezinswoningen gebouwd met winkel- of caféfunctie op de begane grond. De bouwhoogte van deze panden loopt op tot vier bouwlagen, een bouwhoogte die enkel op grotere pleinen en brede verbindingswegen werd toegestaan.

De Verlatstraat is één van de straten die straalsgewijs in de hoeken van de langwerpige Leopold De Waelplaats uitkomen. Dit plein is het voorplein van het Museum voor Schone Kunsten, een gebouw dat van bij de planningsfase een centrale plaats op het Zuid in nam. De panden grenzend aan dit plein kregen allemaal een fraaie, representatieve gevel mee en hadden doorgaans een gelijkvloers voor horeca of winkels. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11312)

053 

op de hoek van de Verlatstraat en de Leopold De Waelplaats, Eclectisch ensemble van woningen en winkels ontworpen door G. Van Oenen. Het gaat om een complex van zestien woningen die door een homogene, overkoepelende gevelafwerking als een groot ensemble zijn afgewerkt en om die reden zijn beschermd als stadsgezicht.

Het complex werd gebouwd rond 1904 naar ontwerp van architect Guillaume Van Oenen in opdracht van aannemer Philip Ahlstrand. Van Oenen, zelf wonende op het Zuid, tekende heel wat ontwerpen voor woningen in deze buurt en koos daarbij vaak voor een eclectische, rijk versierde stijl. Philip Ahlstrand, eveneens wonende op het Zuid, komt naar voor als investeerder en aannemer in de wijk, met belangrijke realisaties in de buurt van het Museum voor Schone Kunsten, met onder meer ook de bouw van Cinema Tokio in de Verlatstraat. Soms stond Ahlstrand zelf in voor de ontwerpen, bij andere projecten, zoals hier, verzocht hij een architect de plannen te tekenen.
Het complex bestaat uit zestien burgerhuizen met een exuberante gevelafwerking die voor een overkoepelend uitzicht zorgt. In het bouwdossier werden enkel de twee hoekhuizen als winkelhuis aangeduid, de andere als woonhuis. Ondertussen werden alle panden ingericht voor horeca en winkel. De monumentale gevelwand die uitkijkt op het Museum voor Schone Kunsten, groepeert de gevels van tien burgerhuizen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/208957)

Het meest opvallende gebouw is het Koninklijk Museum voor Schone Kusten

het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, nog steeds in verbouwing. In 2011 ging het museum dicht en misschien zal het openen in 2022

Gebouwd tussen 1884-90 in opdracht van het stadsbestuur met financiële tussenkomst van de Staat voor het in 1804 door Napoleon in het minderbroederklooster ingerichte museum.

Nadat de verzamelingen aldaar bedreigd waren door brand op stadswaag (1873) werd gezocht naar een meer geschikte ruimte voor de groeiende schilderijenverzamelingen (onder meer door talrijke legaten); uiteindelijk werd besloten tot de bouw van een museum in dit nieuwe stadskwartier. Uit de voor de uitgeschreven wedstrijd ingezonden ontwerpen werd dat van twee jonge Antwerpse architecten, J. Winders (1849-1936) en F. Van Dijk (1853-1939), laatstgenoemde voor de binneninrichting, verkozen.

Hierin werd duidelijk geopteerd voor een monumentale eclectische architectuur met spatieuse binneninrichting voorzien van indirecte verlichting. Een dergelijke "tempelachtige" opzet past geheel in de imposante 19de-eeuwse museumarchitectuur zoals die eerder werd toegepast voor de musea van Wenen, Dresden, München, Amsterdam (in opbouw).

Na de herinrichting van de benedenverdieping in 1921 onder leiding van architect F. Van Dijk, werd het museum in 1944 getroffen door een V-bom: niet alleen de binneninrichting, maar ook alle daklichten waren vernield; door te lange waterinsijpeling werd de toestand kritiek. Bovendien voldeed het gebouw niet meer aan de moderne museumfuncties. Een bibliotheek, een vergaderzaal (oostvleugel) en een cafetaria werden ingericht, terwijl op de bovenverdieping een documentatiezaal met schilderijen uit de reserve voor het publiek werd opengesteld (1973); 1976 met het oog op de grote Rubenstentoonstelling: gehele restauratie en herinrichting van het bouwvallige museum (nu volledig staatseigendom) onder leiding van architect W. Van Synghel. Gevels gereinigd en verstevigd, onder meer met stalen staven en slechte stenen vervangen, mozaïekvloer en dakbedekking volledig vernieuwd, klimaatregeling, kunstverlichting en branddetectie aangebracht en de binneninrichting werd aangepast.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6350)

Rechtdoor is de Schildersstraat, de zijgevel van het museum volgend

Rechte straat, gelegen op het Zuid tussen de Leopold de Waelplaats en de Amerikalei. De straat behoort tot de basisverkaveling van het Zuidkwartier van 1875 en werd in 1876 genoemd naar het toen reeds geplande museum op het bouwperceel grenzend aan de noordoostkant van de straat. Voor 1890 reikte de Schildersstraat nog tot aan de Vlaamse kaai; daarna kreeg het stuk voorbij de De Waelplaats een andere naam: De Verlatstraat.
De straat maakt deel uit van het stratenpatroon rond het rechthoekige bouwblok van het Museum voor Schone Kunsten dat op het verkavelingsplan van het Zuid een belangrijke plaats inneemt. De straten kregen allemaal een naam die verwees naar de schone kunsten: Bouwmeesters-, Plaatsnijders-, Beeldhouwers- en Schildersstraat.
De prominente ligging in de wijk is af te lezen in de aanwezige architectuur. De straatbeelden worden bepaald door de fraai afgewerkte gevels van grote burgerhuizen, die de status van de oorspronkelijke eigenaars trachten te vertalen. In de Schildersstraat waren bijvoorbeeld schilder Luytens en het architectbureau van Guilllaume Van Oenen gevestigd. In deze straten zijn de beste voorbeelden van neoclassicistische burgerhuizen te vinden van de hele wijk. De bebouwing in de Schildersstraat is echter vooral eclectisch, met invloeden van de art nouveau. De meeste panden hebben een kleurrijk, rijk versierd parement.

Deze statige neoclassicistische burgerwoning werd ontworpen in 1900 door architect Alph. Geenen voor rekening van A. Lenaers. De ontwerpen van Geenen worden gekenmerkt door een grote zorg voor detaillering en een gang naar strenge statigheid. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209083)

het nabijgelegen smalle eclectisch burgerhuis gebouwd rond 1899 naar een ontwerp van architect Louis Hendrikx voor rekening van L. Van Houtte.

links Eclectisch [werd in 1900 ontworpen door architect Florent Verbraeken voor rekening van juffrouw J. Godart. Verbraeken was een van de meest productieve architecten werkzaam op het Zuid. Hij was daarenboven een van de belangrijkste ontwerpers in de wijk Sint-Mariaburg in Ekeren/Brasschaat. Deze woning is gesigneerd door de architect, iets wat niet vaak voorkomt op het Zuid. Op de bel-etage was oorspronkelijk een breed driezijdig balkon met balustrade, waarboven een speelse, beglaasde luifel met lambrekijnversiering was aangebracht. Deze is weggehaald bij de bouw van een erker boven het balkon.

Het rechtse huis burgerwoning werd rond 1899 gebouwd voor scheepsbouwer Robert Murdoch. Robert William Murdoch (Gorebridge, 1838-Antwerpen, 1919), een Schots ingenieur emigreerde in 1868 vanuit Bilbao naar Antwerpen, waar hij in 1867 samen met de schot Robert Guthrie (Glasgow, 1834-Berchem, 1907) het scheepsbouwbedrijf Guthrie, Murdoch & C° had opgericht. Hij huwde er met Marie Thérèse Jacobs (Antwerpen, 1848-1928), en kreeg een zoon William Dominique en twee dochters Maria Julia en Alice Marie Jeanne geboren in 1873, 1874 en 1881.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209086)

het centrale gedeelte van het laatste blok in de Schildersstraat wordt in genomen door het Hoger Handelsgesticht, dat ook in 2 zijstraten uitgeeft. Voormalig Hoger Handelsgesticht. Complex geheel met hoofdgebouw aan de Schildersstraat en achtergevels aan de De Vrièrestraat en de Coquilhatstraat in een bombastische, eclectische neobarokke stijl naar ontwerp van F. Sel en F. Truyman uit 1893, uitgevoerd in 1895-1897 door de aannemer Gebroeders Grangé.

Drie centrale traveeën als monumentale poorttravee met koepelvormig dak, boven de kroonlijst bekroond door een driehoekig fronton met obelisk, steunend op Korinthische halfzuilen; flankerende monumentale leeuwen; nis met beeldengroep, voorstellende "de vier werelddelen".

Boven de poort met driehoekig fronton met palmetten en consoles, is de tweede bouwlaag uitgewerkt als bel-etage met drie brede rondboogvensters, waartussen Korinthische halfzuilen, geflankeerd door twee monumentale volplastische beelden, "Het Onderwijs" (J. Anthone), op vooruitspringende sokkels, waaronder scheepsboegen en hermesteken.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6365)

Later werd het Hoger Handelsgesticht, een voormalige Franstalige school, de Rijkshandelshogeschool, dat in 1965 fusioneerde met enkele andere tot het RUCA (Rijksuniversitaircentrum Antwerpen)

We komen bij het wel meest opvallende gebouw in de Schildersstraat

Woningensemble De Vijf Werelddeelen, ook wel ‘het Bootje’ genoemd. Op de hoek van de Schilders- en de Plaatsnijdersstraat, uitkijkend op het Museum voor Schone Kunsten, staat één van de bekendste en meest sprekende art-nouveaupanden van Antwerpen. Het ensemble van vier woningen werd in 1901 ontworpen door architect F. Smet-Verhas voor "constructeur de navires" P. Roeis, wonende in de Rue de Brésil 9 in Antwerpen. Het beroep van deze welgestelde scheepsbouwer wordt uitgedragen in de gevel van het hoekpand, waar een balkon in de vorm van een schip is ingewerkt. Het pand wordt in de volksmond "Het bootje" genoemd

Het ensemble bestaat uit een groot, opvallend hoekpand met rechts een poortgebouw met woonhuis een breed overluifeld terras op de verdieping. In de Plaatsnijder- en Schildersstraat verder drie panden met identieke art-nouveaulijstgevels, waarvan één pand (Schildersstraat 4) in 1964 volledig heropgebouwd in een standaard bouwstijl.

Het hoekpand telt vier bouwlagen en een mezzanino; de lage begane grond is verlicht door door betraliede vensteropeningen, wat wijst op het gebruik van deze bouwlaag voor dienstruimtes. De rijkelijke uitwerking van tweede en derde bouwlaag, verraden dat zich hier de belangrijkste leefruimtes bevinden: ze springen in het oog door de als scheepsboeg uitgewerkte houten erker op de derde bouwlaag en door het brede ronde balkonvenster aan de Schildersstraat. Het aansluitende poortgebouw bestaat uit twee bouwlagen, met op de begane grond drie brede segmentbogige muuropeningen: een venster en twee poorten, voorzien van sierlijk gesmede tralies. Op deze garages is een prachtige glazen luifel gebouwd op een ijzeren framewerk met sierlijke zuiltjes. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6366)

het Bootje, nu uitvergroot

een van de andere woningen uit dit art-nouveau-complex

het gebouw met het roodbruine balkon, deze woning werd in 1899 ontworpen door architect G. Van Oenen als rentenierswoning voor Hoefkens.

Het is een verzorgde burgerwoning in eclectische stijl, waarvan de gevelafwerking en het schrijnwerk gaaf zijn bewaard. Opvallend element is de grote houten erker op de eerste verdieping, ondersteund door twee zuilen die tevens het brede, rechthoekige benedenvenster indelen. Boven in de brede venstertravee zitten twee gekoppelde vensteropeningen met tussenzuil. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209088)

Bijna op het einde van de Schildersstraat, bevindt zich rechts de achtergevel van Synagoge Shomre Hadass.

deel van de achtergevel

We lopen even het blokje rond om aan de voorzijde te komen

de voorgevel van de synagoge in de Bouwmeesterstraat

De bouw van de synagoge Shomre Hadass in Antwerpen in 1893 ligt in de lijn van een evolutie die tussen 1865 en 1914 plaatsvindt. In deze periode worden in België zeven synagogen opgetrokken. Het gaat gepaard met een emancipatieproces van de Joodse gemeenschap, die na de wet op de Wereldlijke Status der Godsdiensten uit 1870 wordt aangemoedigd haar identiteit te bevestigen door synagogen op te richten. In verschillende steden, zoals Aarlen, Brussel en Antwerpen, gaat dit gepaard met de zoektocht naar een geschikt architectuurmodel en gepaste stijl.
Sinds 1880 neemt de bevolkingsgroei binnen de Joodse gemeenschap in Antwerpen drastisch toe. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan het gunstige karakter van Antwerpen als havenstad: verschillende landverhuizers emigreren uit Oost Europa naar Amerika en maken een tussenstop in Antwerpen terwijl andere Oost Europeanen zich definitief settelen in Antwerpen en er de diamantsector laten bloeien. Deze systematische bevolkingstoename zal zich blijven verder zetten.
De Joodse gemeenschap ervaart de bouw van een nieuwe synagoge steeds meer als noodzakelijk.

Architect Jean Van Gastel had reeds in 1870 de eerste ontwerpen voor een synagoge klaar. Ondanks wijzigingen aan het ontwerp en locatie gooide een beperkt budget toen roet in het eten. Het Antwerpse stadsbestuur geeft in 1884 een terrein ter beschikking in het Zuidkwartier. De stad hoopt mede door de optrekking van een monumentaal gebouw de nieuwe wijk prestige te verlenen. Om onbekende redenen wordt de opdracht toegewezen aan de jonge architect Ernest Storidau (1855-1937). Ondanks zijn weinige ervaring slaagt hij erin in 1884 een monumentale synagoge en aanliggend rabijnshuis in oriëntaalse stijl te ontwerpen. Wederom liggen financiële problemen aan de basis van aanpassingen aan het ontwerp waarop Stordiau in 1888 een versoberde versie inlevert. In 1890 wordt besloten het toegewezen terrein uit 1884 te ruilen voor een perceel tussen de Bouwmeesters- en Schildersstraat, wat leidt tot een derde ontwerp dat totaal afwijkt van de vorige versies. Later zal Stordiau zich terugtrekken van de opdracht en zich in Luxemburg te vestigen. Hij geeft hij de fakkel door aan collega Joseph Hertogs (1861-1930). Hertogs neemt het ontwerp van Stordiau in grote lijnen over. Slechts details worden aangepast; oorspronkelijk weelderige elementen worden vereenvoudigd uit financiële overwegingen.

Nauwelijks twee jaar na de eerstesteenlegging op 22 december 1891 is de bouw van de synagoge voltooid en wordt ze aan de vooravond van het Joodse nieuwjaar, Rosj Hashana, op 7 september 1893 ingehuldigd. Er wordt gekozen voor een typologisch bouwschema dat gelijkaardig is aan de synagogen in Brussel en Luik, die ook in deze periode ontstaan. Het model is gebaseerd op de Franse synagoge-architectuur van dit moment en doet denken aan basilica. De stijl waarin de Antwerpse synagoge is opgetrokken verschilt resoluut van de Brusselse. De synagoge-architectuur uit de tweede helft van de 19de eeuw bestaat uit twee stromingen: de Romano-Byzantijnse stijl waar de Brusselse synagoge op gebaseerd is en de maureske of oriëntaalse stijl waarop de Antwerpse synagoge geïnspireerd is. Verschillende motieven kunnen aan de basis liggen voor deze oriëntaalse stijl. Zo is het mogelijk dat de Joodse gemeenschap in de kosmopolitische havenstad voldoende gesterkt voelt in zelfbewustzijn, dat de invloed van oosterse, streng orthodoxe, emigranten reeds voelbaar is of dat er een verbondenheid bestaat met Duitsland, waar de oriëntaalse stijl gemeengoed is.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de synagoge beschadigd. De vernielingen beperken zich in hoofdzaak tot het interieur. In 1958 neemt architect Mirkine de restauratie voor zijn rekening. De synagoge wordt op 17 september 1976 beschermd als monument.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6324)

We keren terug naar de Schildersstraat, de Schildersstraat geeft uit op de Amerikalei, we slaan echter direct links af in de De Vrièretraat. Adolphe de Vrière (1806-1885). De Vrière was liberaal politicus en minister van Staat ten tijde van het verdrag tussen Nederland en België van 12 mei 1863 waarin België de Scheldetol kon afkopen

De De Vrièrestraat maakt deel uit van de originele verkaveling van de Zuidwijk, daterend van 1875. De straat verbindt de Amerikalei met de Marnixplaats; ter hoogte van de Amerikalei is dit een druk knooppunt. Door de gekasseide straat lopen tramsporen, de straat is met bomen afgezoomd.
De De Vrièrestraat ligt in het verlengde van de Geuzenstraat; beide straten kregen in 1876 nog samen de naam "Geuzenstraat". Vanaf 1884 kreeg het zuidelijke deel een aparte naam, genoemd naar de toen net overleden Adolphe de Vrière (1806-1885).
Vanuit de De Vrièrestraat is er een vrij zicht op het monumentale standbeeld op de Marnixplaats, dat in 1883 werd opgericht ter herdenking van de vrijmaking van de Schelde in 1863. De straten in het sterpatroon rond de Marnixplaats kregen allemaal hun naam rond dit historische thema dat voor Antwerpen van zeer grote betekenis was.
De straten die uitgeven op de Marnixplaats zijn ook architectuurhistorisch van belang voor het Zuid. Ze werden door de Société Anonyme du Sud d’Anvers in 1878 uitgekozen als locatie voor de bouw van 51 burgerhuizen voor eigen rekening van de Société. Met deze investering trachtte men de stagnerende huizenbouw op het Zuid op te krikken. Vanuit de idee dat straten die niet meer volledig onbebouwd waren, aantrekkelijker zouden zijn voor kandidaat-kopers, verspreidde men de woningen over de Tolstraat, de Scheldestraat, de Verbondstraat en de toenmalige Geuzenstraat, waaronder ook de huidige De Vrièrestraat valt. De Société koos zeven verschillende architecten uit, om te voorkomen dat het publiek zou merken dat het niet om privé-investeringen ging. Deze bouwmeesters dienden wel ontwerpen te leveren "d'un certain caractère architectural", waardoor deze woningen als modelwoningen voor het Zuid kunnen gezien worden. In de huidige De Vrièrestraat werden vier sets van drie woningen gebouwd.

De andere bebouwing in deze straat is vergelijkbaar: het gaat voornamelijk om vrij grote, meestal fraai versierde burgerhuizen, al dan niet onderverdeeld in appartementen voor verhuur, die tussen 1880 en 1910 werden gebouwd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11295)

gebouwen van het voormalige Hoger Handelsgesticht in De Vrièrestraat

links, Burgerhuis ontworpen door G. Maas. Fraaie burgerwoning die opvalt door de origineel uitgewerkte lijstgevel. Architect G. Maas ontwierp de woning in 1899 voor Henri Seppe.
De volgende drie huizen : Gevelrij ontworpen door G. Van Oenen. Rij van drie neoclassicistische burgerhuizen die architect Guillaume Van Oenen ontwierp in 1898. Nummers 44 en 46 werden gebouwd voor rekening van Constant Stoops, nummer 48 werd gebouwd voor Constant Ledoux. De woningen maken deel uit van de fraaie rij gaaf bewaarde burgerhuizen van nummers 42 tot 52.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/209153 en https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6330)

De straat geeft uit op de Marnixplaats.

De Marnixplaats is een rond, gekasseid plein gelegen op het Zuid, als kruispunt van acht straten. Dit straalsgewijze stratenpatroon met een centraal plein is een typisch kenmerk van de verkaveling van het Zuid, die rond 1875 werd getekend. Het plein kreeg in 1876 zijn naam, verwijzend naar Filips van Marnix, heer van Sint-Aldegonde, die in de 16de eeuw buitenburgemeester was van Antwerpen en vertrouwenspersoon van Willem van Oranje. De Honderdjarige oorlog die men toen voerde, vormt een belangrijk thema in de straatnamen op het Zuid.

Een ander vaak terugkerend thema op het Zuid is de afschaffing van de tol op de doorvaart op de Schelde in 1863, een feit die de handel in Antwerpen sterk had aangewakkerd. Alle straten rondom het Marnixplein werden naar de vrijmaking van de Schelde genoemd. Het gedenkteken "Schelde Vrij" is het summum van dit thema. In 1873 schreef de stad een ontwerpwedstrijd uit voor een herdenkingsmonument, dat gewonnen werd door J.J. Winders. Als locatie werd een plein op de toen in ontwikkeling zijnde verkaveling van het Zuid gekozen. Het werd een monumentale blikvanger, die in 1883 midden op de Marnixplaats werd opgericht en vanuit alle omringende straten, tot aan de Schelde, zichtbaar is.

standbeeld Schelde vrij

voetstuk

De twintig meter hoge beeldengroep, omringd met hekwerk en lantaarns, werd getekend door architect J.J. Winders in een zeer fantasierijke neo-Vlaamse renaissancestijl. Winders trachtte deze stijl te promoten als de enige echte stijl die de eigenheid van België kon vertegenwoordigen. In een wijk als het Zuid, waar de neoclassicistische, verregaand gestandaardiseerde burgerhuizen in de absolute meerderheid zijn, springt de architectenwoning van Winders sterk in het oog door de exuberante gevel in neo-Vlaamse renaissance. Ook voor het ontwerp van het Museum voor Schone Kunsten, een twee belangrijk monument op het Zuid, koos hij dezelfde bouwstijl.

Het was de wens van Winders om ook de architectuur die het monument Schelde Vrij zou omringen, in een passende stijl te ontwerpen. Hij tekende ontwerpen met zeer fantasierijke neo-Vlaamse renaissancegevels. Omdat hij zelf niet in staat was de nodige percelen op de Marnixplaats aan te kopen, en de Compagnie du Sud d’Anvers, hier blijkbaar ook geen prioriteit aan gaf, kreeg een plein een totaal ander uitzicht dan Winders had gedroomd. Op alle smalle hoekpercelen werden meergezinswoningen met handelsgelijkvloers gebouwd, in een sterk gestandaardiseerde neoclassicistische bouwstijl. Aannemer en investeerder J. De Pooter kocht een reeks percelen en bebouwde ze met telkens hetzelfde typeplan als basis. De meeste hoekpanden zijn verbouwd of vervangen door nieuwbouw, waardoor de originele gevelrij rond het plein zeer sterk is verstoord.

Het vervolg is de Geuzenstraat

De Geuzenstraat maakt deel uit van de originele verkaveling van de Zuidwijk, daterend van 1875. De straat verbindt de Kronenbrugstraat en de Volksstraat met de Marnixplaats. Door de gekasseide straat lopen tramsporen. Vanuit de Geuzenstraat is er een vrij zicht op het monumentale standbeeld "Schelde Vrij" op de Marnixplaats, dat in 1883 werd opgericht ter herdenking van de vrijmaking van de Schelde in 1863.

De Geuzenstraat ligt in het verlengde van de De Vrièrestraat, met de Marnixplaats als grens. Beide straten kregen oorspronkelijk, in 1876 samen de naam Geuzenstraat. Vanaf 1884 kreeg het zuidelijke deel een aparte naam, genoemd naar de toen net overleden Adolphe de Vrière (1806-1885); de noordelijke helft van de straat behield de oorspronkelijke naam. De term "geuzen" is te kaderen in de Tachtigjarige Oorlog en werd gebruikt voor Nederlandse edellieden die zich verzetten tegen de Spaanse koning Filips II. In de 19de eeuw werd de term gebruikt voor de liberalen, die ten tijde van de aanleg van het Zuid de burgemeester leverden in Antwerpen.

Een type bebouwing dat niet courant voorkomt in de Zuidwijk, en waarvan in de Geuzen- en De Vrièrestraat bouwdossiers zijn teruggevonden, zijn steegjes met achterhuizen of beluiken, toegankelijk vanuit een centrale poorttoegang in een hoog pand met winkels op het gelijkvloers en appartementen op de verdiepingen. Geuzenstraat 17, gebouwd rond 1904 voor P. Reijmaekers naar ontwerp van architect L. Hendrikx is hier wellicht een voorbeeld van, hoewel niet expliciet vermeld in bouwaanvraag: de brede poort op begane grond, kan leiden naar een steeg met achterhuizen.

De Geuzenstraat eindigt waar de Nationalestraat aanvangt

Tussen Groenplaats en Kronenburgstraat. Voormalige Boeksteeg vermoedelijk niet lang na de derde stadsvergroting (1291-1314) geopend op de gronden van Wouter de Buc. Huidig uitzicht, verloop en naam werden verkregen na de saneringswerken van 1877 vervolgens in concessie uitgevoerd door de Parijzenaar Hubert Pierquin. De straat werd verbreed tot 15 meter, de bestaande bebouwing gesloopt en een rechtstreekse verbinding met de Groenplaats aangelegd. Straatwanden van vierlaagse bepleisterde of bakstenen lijstgevels uit het vierde kwart van de 19de eeuw tot het eerste kwart van de 20ste eeuw met vertegenwoordiging van alle toen gangbare stijlen. Veel voorkomend is de paarsgewijze bebouwing. Betrekkelijk weinig nieuwe bouw. Begane grond met winkelpuien.

verloederd, maar toch erfgoed,  Modernistische woonblokken Onze Woning. Monumentaal modernistisch wooncomplex met 205 sociale wooneenheden en elf winkels, in 1938-1939 gebouwd door de huisvestingsmaatschappij Onze Woning naar ontwerp van Gustaaf Fierens.

Sociaal wooncomplex aan de Nationalestraat in Antwerpen, bestaande uit twee woonblokken (ook gekend als de "Fierensblokken")
Het complex werd gebouwd in opdracht van Onze Woning (heden Woonhaven), een lokale Maatschappij voor Goedkope Woningen die in 1929 werd opgericht door de Commissie van Openbare Onderstand (C.O.O.) van Antwerpen. Onze Woning ontplooide onmiddellijk na haar oprichting een enorme bouwactiviteit. In het kader van de krotopruiming bouwde de maatschappij een aantal opmerkelijk modernistische complexen in de binnenstad en de 19e-eeuwse gordel. Deze volgden allemaal de typologie van de zogenaamde Weense Hoven waarbij woonblokken van vijf tot tien bouwlagen rond gemeenschappelijke binnenkoeren worden geschikt. Deze appartementsgebouwen zijn beïnvloed door de idee van de ‘Existenzminimumwoning’ (de ‘woning voor het bestaansminimum’), die op de CIAM-congressen (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) van 1929 in Frankfurt en 1930 in Brussel werd ontwikkeld als een nieuwe rationele benadering van het sociale wonen. Essentieel in het model was de combinatie van wooneenheden met een beperkte oppervlakte (wooncellen) met gemeenschappelijke binnen- en buitenruimtes. De appartementen zelf waren voor die periode vaak van hoge kwaliteit en modern uitgerust, met een ingerichte keuken, stromend warm, afvalkokers, (gezamenlijke) wasgelegenheden, en soms centrale verwarming.
De Fierensblokken werden in het kader van stadssanering opgetrokken in de wijk Sint-Andries, vlak naast het Instituut voor Tropische Geneeskunde, een art-decocomplex dat een aantal jaren eerder werd voltooid (1933). Onze Woning had de voormalige gasfabriek tussen de Kronenburgstraat, Nationalestraat en Lepelstraat aangekocht met het doel op het vrijgemaakte terrein woningen te bouwen. Voor het ontwerp sprak de sociale woningbouwmaatschappij de Antwerpse architect Gustave Fierens aan. Fierens was al werkzaam vanaf 1905, en bouwde aanvankelijk in een eclectische beaux-artsstijl of een gematigde art nouveau. Tijdens de jaren 1920 en 1930 evolueerde zijn architectuur van een sobere art deco naar een gematigd modernisme (met art-decokenmerken). De woonblokken aan de Nationalestraat zijn representatief voor deze latere periode in zijn oeuvre.
De bouwaanvraag voor het complex, met in totaal 205 woongelegenheden waarvan 194 appartementen en elf winkels met woonfunctie, werd goedgekeurd in 1938. Het complex werd opgetrokken in een voor die tijd vooruitstrevende constructie in gewapend beton met niet-dragende wanden in metselwerk. Deze werd uitgevoerd door de firma Van Riel en Van den Bergh (Entreprises Générales de Construction Van Riel & Van den Bergh), concessionaris van het Franse Bétons Armés Hennebique en gespecialiseerd in gewapend-betonconstructies.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/206853)

Hier tegenover bevindt zich het Tropisch Instituut, een instelling met een zeer goed website ivm inentingen en mogelijke besmettingen op reis in de tropen (https://www.itg.be/N). De officiële naam luidt Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins Leopold. Gebouwencomplex in art-decostijl begrensd door Nationalestraat, Kronenburgstraat en Sint-Rochusstraat, gebouwd in opdracht van de Provincie Antwerpen, naar een ontwerp door de architecten Marcel Spittael en Paul Le Bon uit 1925, voltooid in 1933.

gebouwen van het Tropisch Instituut

De Bestendige Deputatie van de Provincie Antwerpen organiseerde op 1 april 1923 een architectuurwedstrijd onder Belgische architecten voor het ontwerp van de nieuwe vestiging van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne. Het uitgestrekte grondstuk met een oppervlakte van 9500 m² was in 1921 door het provinciebestuur verworven van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen. Volgens het reglement bestond de wedstrijd uit twee proeven, waarvan de eerste eliminatieronde op 1 juli 1923 werd afgesloten. Het programma voorzag drie grote onderdelen: als eerste een laboratorium voor bacteriologie met stallen voor dieren en een verbrandingsoven, als tweede een ziekenhuis met polikliniek, operatiekwartier, radiografie en twee dispensaria voor de behandeling van tuberculose en syfilis, en als derde een laboratorium voor onderzoek van sociale, beroeps- en koloniale ziekten met een museum voor hygiëne, een conferentiezaal, vergader- en leslokalen en een directeurswoning. Verder werd de deelnemers aanbevolen in de architectuur: “un caractère très simple et un aspect riant” na te streven. “Ils auront soin d’en prescrire un luxe intempestif, mais par contre, ils choisiront des matériaux solides et durables, réfractaires autant aux intempéries qu’aux déprédations et à une usure précoce.” De jury voorgezeten door provinciegouverneur baron Gaston van de Werve de Schilde, was samengesteld uit provinciaal deputé Charles Van Nijen, geneesheer-directeur van het provinciaal bacteriologisch laboratorium Dokter De Moor, provincieraadslid Dokter Dieudonné Ciselet, provinciaal architect Jan Frans Sel, ingenieur R. Deloof, ere-provinciaal architect Louis Gife, architect Eugène Geefs als afgevaardigde van de Koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen, en architect Victor Horta die werd gekozen door de deelnemers. Uit de vierentwintig inzendingen selecteerde de jury zes projecten voor de tweede, definitieve proef, die op 1 februari 1924 zou worden afgesloten. Het betrof twee inzendingen van het duo Maurice Spittael en Paul Le Bon, twee inzendingen van de partners Jan Vanhoenacker, John Van Beurden en Jos Smolderen, en twee inzendingen van het duo Adolphe Van Coppernolle en Emile Van Leemputten, die in detail dienden te worden uitgewerkt. Op 5 februari 1924 wees de jury, nu voorgezeten door provinciegouverneur baron Georges Holvoet, het project “Un Disque dans un Cercle” van Spittael en Le Bon als winnaar aan. Zij hadden het volledige programma weten te realiseren binnen het kleinste aantal m² bebouwde oppervlakte en aan de laagste prijsraming. “Le musée, les laboratoires, la salle des conférences, les dispensaires, les cliniques et les locaux secondaires étant tous indistinctement presque parfaits, au point de vue de l’éclairage, de l’orientation et de l’hygiène, et ajoutons, même au point de vue de l’architecture des coupes et des façades, - dont il ya lieu d’admirer la simplicité, non exclue de variété, - constitueront, après leur exécution, un des meilleurs modèles des édifices hospitaliers en Belgique.” Vanwege de hoge kwaliteit van het geleverde werk, kende de jury aan de zes projecten van de tweede proef een premie van 5000 Belgische frank toe. Behalve het winnende ontwerp van Spittael en Le Bon, werden ook de ontwerpen van Jan Vanhoenacker en Jos Smolderen gepubliceerd in L’Emulation, het tijdschrift van de Société Centrale d’Architecture de Belgique. Het project van Vanhoenacker was klassiek symmetrisch van opzet, dat van Smolderen onderscheidde zich door een dynamisch geaccentueerde vormgeving, gemarkeerd door polygonale hoekpartijen en een vrijstaande toren.

De bouw van het complex, waarvan de eerstesteenlegging plaats vond op 7 augustus 1925 verliep in drie fasen, met als eerste op de oostelijke helft van het terrein aan de Kronenburgstraat het ziekenhuis en de dispensaria, het dienstgebouw met garage en dierenstallen en het mortuarium, waarvoor in april 1925 een bouwaanvraag werd ingediend. De tweede fase op de westelijke helft van het terrein, waarvan de bouwaanvraag uit oktober 1925 dateert, betrof het hoofdgebouw (laboratorium voor onderzoek van sociale, beroeps- en koloniale ziekten) aan de Nationalestraat, het aansluitende laboratorium voor bacteriologie en de flankerende directeurswoning. In januari 1926 volgde de bouwaanvraag voor de stookplaats met schoorsteen aan de Sint-Rochusstraat. Uitvoerder van de werken was aannemer Debusschere-Vandenborre & Zonen uit de Kronenburgstraat. Naast budgettaire problemen werd de voltooiing vooral vertraagd door de fusie van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne met het Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins Leopold, dat in 1906 door koning Leopold II was opgericht in Brussel. Voor de huisvesting van deze nieuwe instelling, waartoe was besloten door de Belgische Staat, de Provincie en de Stad Antwerpen, diende het gebouw nog tijdens de bouw te worden aangepast en uitgebreid, met wijzigingen aan de indeling en invulling van de verschillende gebouwen, en de verhoging van het laboratorium met een extra bouwlaag. Spittael en Le Bon tekenden de plannen voor deze ingrepen eind 1929, de bouwaanvraag ingediend eind maart 1930 kreeg pas een vol jaar later, in maart 1931 een vergunning. In de laatste fase van de voltooiingswerken stond aannemer Guillaume Grangé in voor de binneninrichting, en het atelier Pierre Meeuws leverde het smeedwerk van deuren, trapleuningen en tuinhekken. In het interieur werd een markante reeks schilderingen met koloniaal thema geïntegreerd, van de hand van Fernand Allard l’Olivier, die eerder de erehal van het Congopaleis sierden op de Wereldtentoonstelling van 1930 in Antwerpen. De plechtige inhuldiging van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne en het Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins Leopold vond uiteindelijk plaats op 4 november 1933. Bij latere verbouwingen in de naoorlogse periode kreeg het ziekenhuis nog een extra bouwlaag, voortbouwend op de oorspronkelijke gevelordonnantie, en ook het hoofdgebouw en het laboratorium werden verhoogd. Het dienstgebouw met garage en dierenstallen werd gesloopt voor de nieuwe hoogbouw van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne ten oosten van het complex, naar een ontwerp door de architect Joseph-Louis Stynen uit 1963. De tuinen en ondergingen een restauratie in 2002.

Marcel Spittael, die de dag na zijn bekroning in de architectuurwedstrijd zijn vijfentwintigste verjaardag vierde, studeerde van 1914 tot 1920 architectuur aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Brussel, in de ateliers van Franz De Vestel en Joseph Van Neck. Ook de vijf jaar oudere Paul Le Bon behaalde zijn diploma aan dit instituut. Het Provinciaal Instituut voor Hygiëne en het Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins Leopold vormen de eerste en veruit belangrijke realisatie van Spittael, die in 1924 een zelfstandige praktijk vestigde in Sint-Gillis. Van zijn hand zijn uit de jaren 1920 en 1930 eengezinswoningen, landhuizen en flatgebouwen in baksteenmodernisme bekend, met als meest opvallende de Villa Muller uit 1938 in Sint-Genesius-Rode. Paul Le Bon brengt in en rond Brussel een naar stijl en typologie gelijkaardig oeuvre tot stand, met onder meer het markante, modernistische appartementsgebouw uit 1935 op de hoek van Lombardstraat en Zuidstraat in de Brusselse binnenstad. Het oeuvre van beide architecten dient nog nader te worden onderzocht.

We wandelen verder in de Nationalestraat

Gekoppelde winkelhuizen in eclectische stijl. Geheel van drie winkelhuizen in eclectische stijl op de hoek van Nationalestraat en Aalmoezenierstraat, voor eigen rekening gebouwd door Fréderic Masson, naar een ontwerp uit 1885. Deze aannemer, een landbouwerszoon afkomstig uit het West-Vlaamse Woesten, was in Antwerpen actief vanaf 1880 tot kort voor de Eerste Wereldoorlog.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5593)

Nationale Leeuw. Geheel van oorspronkelijk twee gekoppelde winkelhuizen in eclectische stijl op de hoek van Nationalestraat en Sint-Andriesstraat, naar een ontwerp door de architect Hendrik Krekel uit 1884. Opdrachtgever was de heer J.B. Ségard-du Pas, handelaar in ‘pierres céramiques’ sinds 1873, die uit publicitair oogpunt een breed gamma aan tegelproducten liet verwerken in de gevel.

Hendrik Krekel was in Antwerpen als architect actief van de late jaren 1870 tot de Eerste Wereldoorlog. Bijzonder productief realiseerde hij een 150-tal bouwprojecten voor één of meerdere nieuwbouwwoningen, verspreid over de binnenstad en de 19de-eeuwse gordel, met een grote concentratie in de wijk Zuid. In zijn architectuurproductie beoefende hij doorgaans een conventioneel neoclassicisme, afwisselend met ontwerpen in neo-Vlaamserenaissance-stijl. In de Nationalestraat realiseerde Krekel tussen 1880 en 1898 in totaal een vijftiental bouwprojecten, waaronder markante hoekhuizen als de “Nationale Leeuw” en "In den Zoeten Inval".
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5603)

een opvallend gebouw, het neobarokke Modepaleis op de hoek van de Nationalestraat met de Kammenstraat gaat terug op eind-19de-eeuwse winkelhuizen van architect Louis Ravet, die begin 20ste eeuw hun huidige luxueuze uitzicht kregen naar ontwerp van Joseph Goeyvaerts.

In 1882 liet J. De Schrijver het hoekgebouw Kammenstraat–Nationalestraat bouwen. De Schrijver die eerder al een zaak uitbaatte in Brussel deed in "Soieries, Modes et Fleurs". Architect van dienst was de Brusselaar Louis Ravet. Het pand telt 15 traveeën en is onderverdeeld in twee winkels.
Aangrenzend aan het hoekpand bouwde architect Ravet in opdracht van Abraham Arts in 1882 een pand in de Kammenstraat 20 dat doorliep tot de Nationalestraat.
In 1911 verbond aannemer Victor Merckx-Verellen de handelshuizen in het hoekgebouw onder leiding van architect Joseph Goeyvaerts in opdracht van meester-kleermaker Guillaume Arts, zoon van Abraham. De bouwwerken omvatten de volledige wederopbouw van de pui (begane grond en entresol), de gedeeltelijke vervanging van het mansardedak door de koepel, en de volledige inrichting van het winkelinterieur met binnentrap. Nog steeds telde het pand 15 traveeën.
In 1919 werd het Modepaleis nog een keer uitgebreid door architect J. Goeyvaerts en telt voortaan 21 traveeën. Het pand dat architect Ravet in 1882 bouwde voor Arts werd bij het hoekpand betrokken. De roze granieten bekleding verenigt deze panden, maar het is nog goed zichtbaar dat het om twee verschillende panden gaat.
De verbouwing van 1919 was een probleemdossier vanwege het overdekken van de koer. Toch volgde een goedkeuring vanwege vergelijkingen die gemaakt worden met andere warenhuizen als Vaxelaire-Claes en Old England die eveneens de hele begane grond beslaan.
Los van het Modepaleis kocht Guillaume Arts vanaf eind jaren 1920 verschillende panden in de omgeving en liet ze verbouwen tot winkels en een café. Zijn vaste architect Joseph Goeyvaerts was daar vaak bij betrokken, maar ook architect Nachman Kaplansky ontwierp één van deze winkels.

In 1950 werden nog enkele binnenveranderingen gerealiseerd door architect John Van Zeeland, zoals het vervangen van de trap. Eind jaren 1980 werd modeontwerper Dries Van Noten eigenaar van het Modepaleis dat toen al een aantal jaren leeg stond. In 1989 en in 1993-1994 liet hij het gebouw restaureren en herinrichten door het architectenbureau Driesen Meersman Thomaes. In 2001 volgden enkele binnenveranderingen door architect Raymond Van Soens en interieurarchitect Gert Voorjans. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4219)

Nu komen we op de Theodoor Van Rijswijckplaats

Ten oosten van de Nationalestraat ter hoogte van de kruising met Drukkerijstraat en IJzerenwaag. Circa 1505 aangelegd en aanvankelijk zogenaamd "Plein van de IJzerenwaag" modo "IJzerenwaag". In 1884 werd de naam gewijzigd naar aanleiding van de overbrenging van het beeld van Theodoor Van Rijswijck (van 1884 tot 1976 kortweg Van Rijswijckplaats geheten).

Verkeersvrij pleintje sedert zomer 1978. Noordzijde en hoeken IJzerenwaag en Nationalestraat met bebouwing uit het vierde kwart van de 19de eeuw tot het eerste kwart van de 20ste eeuw. Oost- en zuidzijde recent vernieuwd.

In het midden omheind plantsoen waarin het standbeeld van de Antwerpse volksdichter Theodoor Van Rijswijck (1811-1849) door Léonard De Cuyper, onthuld in het stadspark in 1864 en verplaatst in 1884. Beeld van witte natuursteen op hoge vierkante sokkel versierd met vleugelstukken en opschriften. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11267)

Van op dit plein komen we in de IJzerenwaag

Tussen Theodoor Van Rijswijckplaats en Kammenstraat. Circa 1500 werd de zogenaamde "ijzerwaag van de Driehoek" (thans Huidevettersstraat) overgebracht naar de zuidwestelijke hoek van de Van Rijswijckplaats. Tijdens het Ancien Régime werd hier geruime tijd ijzer en koper inzake maat en gewicht gecontroleerd waarbij een "waghetol" werd geheven. Circa 1505 trok de stad een verbindingsweg tussen Kammen- en Nationalestraat., aanvankelijk "Bok- of Boekstraat" genoemd (zie het erf "den bock" aan de Kammenstraat), in 1841 "IJzerenwaagstraat", in 1884 "IJzerenwaag". Verkeersvrije straat sedert zomer 1978. Nummer 2 met bewaarde krulspie-ankers (kern uit de tweede helft van de 16de eeuw tot de eerste helft van de 17de eeuw, nummer 4 trapgevel, nummer 19 met takelsysteem onder merkwaardige brede luifel. Voorts, aangepaste of vernieuwde lijstgevels (baksteen of cement) onder onregelmatige kroonlijstlijn ten noorden; de nummers 8-10-12 gebouwd door architect Leclef in 1867; de nummers 7 en 9 te dateren circa 1900.

De IJzerenwaag mondt uit in de Kammenstraat

In het verlengde der Oude Koornmarkt; strekt zich over de middeleeuwse vesten uit tot aan de Kleine Markt. Waar Lombarden- en Steenhouwersvesten elkaar ontmoeten, stond tot 1518 de Cammerpoort; tot begin 14de eeuw was dit de uiterste grens der straat. De huidige naam is een verbastering van Cammerstrate; "camme" is het oude Vlaamse woord voor brouwerij en "cammer" betekent brouwer. In de Franse tijd ten onrechte vertaald in Rue des Peignes. De straat wordt reeds vermeld in de de 12de eeuw en is van die tijd af het centrum der brouwerijen. Circa 1554 worden ze overgebracht naar de "Nieuwstad", een kwartier door Gilbert Van Schoonbeke aangelegd in de omgeving van de huidige Brouwersvliet. De brouwerijen van de Kammenstraat worden herschapen in afspanningen en de drukkers komen de buurt bewonen. Nu, druk verkeerspunt met nieuwbouw ten westen en ten oosten enkele merkwaardige gevels uit de tweede helft van de 19de eeuw. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/943)

portaal naar het klooster van de Witzusters aan de straatzijde dateert van 1652

Voormalig klooster van de Witzusters, gesticht in 1312 en wettelijk erkend in 1353. In 1483 werd het aanpalende huis genaamd "Den Winthaes" (nummer 53) aangekocht teneinde het klooster te vergroten; de kerk werd voltooid in 1491, de rest van de gebouwen circa 1545; het portaal aan de straatzijde dateert van 1652. In 1799 werd het openbaar verkocht en in 1846 aangekocht door het Sint-Vincentius Genootschap. Een gedeelte van de kapel en de achtergebouwen werden in 1914 vernield, heropgebouwd in 1920-21 en in gebruik genomen door een school.
Aan de straatzijde: monumentaal barokportaal met classicistische inslag (1652): rondboogpoort in geblokte arduinen omlijsting met profiel, begrepen in een zwaar entablement op Toscaanse driekwartzuilen met hoge sokkel en bekroond met driehoekig gebroken fronton. De bekronende natuurstenen calvarie met gekruisigde Christus en beelden van Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Jan en Maria-Magdalena door de beeldhouwer Albert Baggen uit 1931-1932, vervangt de in 1800 verwijderde oorspronkelijke beeldengroep. Op de makelaar van de houten vleugeldeur, groot beeld van een geestelijke en twee kinderen onder zijn hoede neemt.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5090)

we kijken even binnen. Tegen de gevel staat er een bank, eens dichterbij kijken

een beeld van een slapende non

Ik zoek op wat de Witzusters zijn (https://nl.wikipedia.org/wiki/Magdalenazusters)
De magdalenazusters, boetzusters of penitenten van Maria Magdalena (in het Latijn officieel Ordo Sanctae Mariae Magdalenae, OSMM, ook Sorores poenitentes beatae Mariae Magdalenae, Ordo Magdalenitarum en Albae Dominae de Ordine Penitentium) zijn een vrouwelijke kloosterorde van pauselijk recht. Naar de kleur van hun habijt werden ze ook witte juffrouwen, witte vrouwen of witvrouwen genoemd. De patroonheilige Maria Magdalena is gekozen omdat het een gemeenschap van 'bekeerde zondaressen' was. Het waren quasi-monialen die wel bepaalde ordegebruiken volgden, maar niet direct onder kerkelijke voogdij stonden en evenmin de strikte claustrum- en stiltevoorschriften in acht namen. Ze waren verwant aan andere niet-reguliere contemplatieve vrouwen zoals de begijnen, die een gelijkaardig verspreidingsgebied hadden (Duitsland, Lotharingen, Brabant, Elzas, Bohemen). De zusters kenden een korte maar hevige bloei in de 13e eeuw.De orde werd opgericht door Rudolf van Worms, kanunnik van de Sankt Mauritiuskerk in Hildesheim. Kardinaal-legaat Conrad van Urach, die naar Duitsland was gestuurd door paus Honorius III in de nasleep van de concilie te Mainz (1225), belastte Rudolf met de opdracht te preken tot zondaars om hun leven te beteren. In 1226 ontmoette Rudolf op zijn tocht een grote groep prostituees van Worms, die zich bereid verklaarden alles te doen wat hij wenste, als ze maar in hun bestaan konden voorzien. Voor sommigen vond de pastoor een echtgenoot en anderen, die het religieuze leven wilden omhelzen, verzamelde hij in een gemeenschap.
In de 14e eeuw leefden de magdalenazusters voort in een andere optiek: de zusters werden niet meer geworven onder de bekeerde prostituees of onder 'gevallen' of 'gevaarlijke' vrouwen die in het klooster werden afgeleverd om correctionele redenen met het oog op reïntegratie in de samenleving. De nonnen begonnen zich te wijden aan meisjesonderwijs en ziekenzorg. Het is in deze periode dat de witzusters zich in Antwerpen vestigden

Voormalige kloosterkerk van de augustijnen-observanten; sedert 1803 hulpkerk van Onze-Lieve-Vrouw, later parochiekerk tot 1973, en sinds 2006 internationaal muziekcentrum AMUZ.

Begin 16de eeuw verschenen de augustijnen-observanten in Antwerpen en vestigden zich in de Augustijnenstraat. Daar ze echter de lutherse godsdienst genegen waren werden ze in 1522 uit de stad verdreven (zie Sint-Andrieskerk). In 1607 keerden ze terug en kregen de gronden van de brouwerij "de Ketel" in de Everdijstraat en de Kammenstraat toegewezen. De opbouw van het klooster met inbegrip van de schoolgebouwen aan de Everdijstraat, Oudaan en Kammenstraat, duurde tot 1676. Klooster en school werden in de eerste helft van de 19de eeuw gesloopt.
De kerk, voornamelijk gebouwd tussen 1615 en 1618, beslaat de noordhoek van het vroegere kloostercomplex; ontwerper en leider van de werken was Wenzel Cobergher (1561-1634). Latere wijzigingen en toevoegingen

De kerk en bijgebouwen werden in 1939 beschermd als monument. Restauratie in 1976-1982 onder leiding van de architect Joseph Frickel. Restauratie tot internationaal muziekcentrum AMUZ door het Architectenbureau Vanhecke & Suls in 1999-2011. Het complex werd daarbij uitgebreid met twee nieuwbouwvleugels, een inkomgebouw in Kammenstraat 81, een artiesteningang en -loges en een foyer aansluitend bij de winterkapel.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5092)

Net voor de kerk slaan we in in de Everdijstraat

Tussen Kammen- en Korte Gasthuisstraat. De naam "Everdeistrate" vinden we voor het eerst vermeld in 1282. Hij zou verband houden met een zekere Everdeius de Lillo die schout was van 1286 tot 1293. In 1921 werd de straat verbreed, zie verspringing van de rooilijn. Bijzonder statige westzijde met waardige vertegenwoordiging van 16de-, 17de-, 18de- en 19de-eeuwse stijlen
Oostzijde op enkele gevels na (gereconstrueerde topgevels van 1925-29 en 1977) volledig gesloopt in de jaren na 1950 om plaats te maken voor het Administratief Centrum naar ontwerp van architect R. Braem en een winkelwandelcentrum, naar ontwerp van de architecten E. Posson, I. Vande Wiele en J. Fuyen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11131)

één van de volgende 3, Geheel van drie gerestaureerde of gereconstrueerde, traditionele diephuizen met de namen "Sint-Hiëronymus" (nummer 10), “Sint-Augustinus" en "Sint-Gregorius" (nummer 12), dat in oorsprong opklimt tot de 17de eeuw.

Gevelstenen vermelden het bouwjaar 1651 voor de twee linker panden. Met een geringe bouwdiepte leunen de eenkamerwoningen tegen het schip van de Sint-Augustinuskerk aan, waarbij de gekoppelde linker panden door een annex met muur worden gescheiden van het rechter pand. Tijdens de 19de eeuw onderging het geheel de gebruikelijke aanpassingen, zoals gevelbepleistering, het herleiden van de getrapte geveltoppen tot puntgevels, en het aanpassen van de kruis- en bolkozijnen tot rechthoekige vensters met lekdrempel
In 1916 liet de kerkfabriek van Sint-Augustinus een eerste restauratieontwerp opmaken door de architect Jan De Vroey, maar van de bouwvergunning werd geen gebruik gemaakt vanwege de moeilijke omstandigheden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het project kreeg pas een vervolg in 1923 met een restauratie-ontwerp voor het rechter pand en de afsluitmuur door de architecten Vincent Cols en Jules De Roeck, dat in 1924-1925 werd uitgevoerd. Hetzelfde architectenbureau maakte in 1928 ook het restauratie-ontwerp op voor de twee linker panden, die uiteindelijk wegens bouwvalligheid dienden te worden gesloopt, gevolgd door een volledige reconstructie met goedkeuring van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, beëindigd in 1929. Het project dat teruggreep naar het ontwerp van Jan De Vroey uit 1916, is illustratief voor de gangbare, ingrijpende restauratiepraktijk van het architectenbureau Cols en De Roeck tijdens het vroege interbellum. Met als streven de oorspronkelijke toestand naar ideaalbeeld te herstellen, werden daarbij verdwenen elementen als deuropeningen, venstermonelen, getrapte geveltoppen of topstukken gereconstrueerd, en de zandstenen onderdelen verregaand vernieuwd.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4907)

de andere twee gebouwen, aanleunend aan de Sint-Augustinuskerk

We slaan links af in de Oudaan

Tussen Kammenstraat en Lange Gasthuisstraat. Deze straat dateert vermoedelijk uit eind 14de eeuw. In 1879 werd ze verbreed. Over de betekenis van de naam werd heel wat gefantaseerd. Een mogelijke verklaring zou te vinden zijn in het woord "dodane" (Frans "dos d'âne") in de zin van dwarse, ezelsrugvormige afsluitdam.

Noordzijde: volledig gesloopt en vervangen door het torengebouw van het Administratief Centrum naar ontwerp van de architecten Renaat Braem, Jul De Roover en Maxime Wynants (1951-1967) en een winkelwandelcentrum naar ontwerp van de architecten Eddy Posson, Isidoor Van de Wiele en Jozef Fuyen. Tegen de Korte Gasthuisstraat aan: modern bronzen beeldje op hoge sokkel zogenaamd "den Deugniet" door Luc Verlée (1977). (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11219)

Bank Lazard Brothers & Co Ltd.

Bankgebouw in beaux-artsstijl, bijhuis van de Londense bank Lazard Brothers & Co Ltd., naar een ontwerp door de architecten Joseph Hertogs en Gerard De Ridder uit 1928, uitgevoerd in 1929. De bank was minstens sinds 1926 gevestigd in het bestaande pand op dit perceel. De oorsprong van de bank gaat terug op de Franse broers Alexandre, Lazare en Simon Lazard, die in 1848 te New Orleans een handel in kruidenierswaren opzetten, en zich vanaf 1850 ook engageerden in bankzaken. In 1876 werd de bank Lazard Frères & Cie opgericht, met hoofdzetel te Parijs, die in 1877 een bijhuis opende in Londen. Dit laatste werd in 1919 verzelfstandigd tot de bank Lazard Brothers & Co Ltd., die tijdens de jaren 1920 het bijhuis opende in Antwerpen. Lazard is tot op heden actief als multinationaal financieel adviseur en kapitaalbeheerder.
De bank Lazard Brothers & Co Ltd. behoort tot de vroege gezamenlijke ontwerpen van Joseph Hertogs en Gerard De Ridder, die zich vermoedelijk begin 1928 hadden geassocieerd. Voor Hertogs, de huisarchitect van de Antwerpse beau-monde en de zakenwereld die in 1930 zou overlijden, betekende de associatie het sluitstuk van zijn rijk gevulde loopbaan. Pas vanaf 1933 zette de jongere De Ridder, wiens carrière omstreeks 1905 van start was gegaan, het architectenbureau in eigen naam verder. Andere belangrijke realisaties van Hertogs en De Ridder zijn het verdwenen kantoorgebouw van de Agence Maritime Internationale op de Meir, de Cercle Royal Artistique, Littéraire et Scientifique d'Anvers (huidige Arenbergschouwburg) in de Arenbergstraat en de "Résidence du Nouveau Parc" aan de Eglantierlaan, monumentale complexen in statige beaux-artsstijl waarvan de ontwerpen uit 1928-1929 dateren.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302457)

Hier bevindt zich de politietoren

Kantoortoren van vijftien verdiepingen in brutalistische stijl, naar een ontwerp door de architecten Renaat Braem, Jul De Roover en Maxim Wijnants uit 1951-1952, opgetrokken in 1958-1967. Het project kaderde in een ruimer stedenbouwkundig concept voor het Administratief Centrum van de Stad Antwerpen, waarvan de definitieve versie uit 1957 dateert, maar dat vervolgens werd afgevoerd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/200500)

De plek en het uiteindelijke gebouw kent een woelige geschiedenis, te lezen op bovenstaande website

het is vandaag in Antwerpen ‘Verloren Maandag’ (eerste maandag na driekoningen). Er wordt dan traditioneel worstenbrood en appelbol gegeten, dus lange rijen voor de bakkerwinkels.

Het vervolg van de wandeling gaat via de Korte Gasthuisstraat die we oversteken om in de Huidevettersstraat te belanden

Korte Gasthuisstraat: Tussen Huidevettersstraat en Groendalstraat. Waarschijnlijk reeds in de tweede helft van de 14de eeuw als verlenging van de Lange Gasthuisstraat getrokken op gronden van het aldaar gelegen gasthuis (gasthuisbeemden), zowal "Gasthuysstraet" als "Gasthuyssteghe" genoemd. Smalle straat, sinds 1972 winkelwandelstraat, met gebogen tracé; gaaf bewaarde gevelwanden waarvan een aantal aangepast in de loop van de 19de eeuw
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11177)

links de Everdijstraat, rechts de Korte Gashuisstraat. Het hoekhuis ‘Den Witten Engel’, door een gevelsteen gedateerd 1621. Charles Freché liet in 1870 het bovenvenster in de voorlaatste travee van de zijgevel openen en de houten kroonlijst aanbrengen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5292)

wat verder, op de hoek van de Oudaan en de Lange Gasthuisstraat,Geheel van kantoor- en appartementsgebouw in beaux-artsstijl. kort na elkaar opgetrokken naar ontwerpen door de architecten Vincent Cols en Jules De Roeck uit 1913 en 1914. Opdrachtgever was graaf Rodolphe van der Stegen de Schrieck (Antwerpen, 1864-Kapellen, 1942), in 1892 gehuwd met Marthe Geelhand (Antwerpen, 1870-Antwerpen, 1934), die met hun twee dochters resideerden in kasteel Dennenburg te Kapellen. Als eerst kwam het hoekgebouw tot stand, onmiddellijk gevolgd door het appartementsgebouw. Dit laatste behoort tot de vroegste generatie volwaardige flats in Antwerpen.

Het vastgoedproject Van der Stegen de Schrieck behoort tot de vroegste realisaties van Vincent Cols en Jules De Roeck, die in 1912 een gezamenlijke praktijk oprichtten. De architectuur is representatief voor het klassiek geïnspireerde beaux-arts-idioom, dat zij tijdens hun beginjaren voor voorname residentiële bouwprojecten toepasten. Vanaf de jaren 1920 maakte het succesvolle architectenbureau vooral naam met tuinwijken en hotels of villa’s voor een bemiddeld cliënteel, overwegend in neotraditionele, cottage- of sobere art-decostijl. Rond 1930 verplaatste het zwaartepunt van de architectuurproductie van het bureau zich naar grootschaliger bouwprojecten als bedrijfs-, kantoor- en appartementsgebouwen, in een meer eigentijdse vormentaal met gebruik van nieuwe materialen en technieken. Actief tot 1965, brachten Cols en De Roeck ook in de naoorlogse periode nog een indrukwekkende oeuvre residentiële en bedrijfsarchitectuur tot stand. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5650)

nog steeds in de Lange Gasthuisstraat, Burgerhuis in neorococostijl, gebouwd in opdracht van de weduwe H. Vanden Wyngaert, naar een ontwerp door de architecten Léonard en Henri Blomme uit 1898.

Het hotel Vanden Wyngaert behoort tot het latere gemeenschappelijke oeuvre van de gebroeders Blomme, die tussen 1876 en 1906 voor tal van bouwprojecten samenwerkten.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5325)

We slaan in in de Huidevettersstraat

Huidevettersstraat: Tussen Meir en Lange Gasthuisstraat. Vermoedelijk in de tweede helft van de 14de eeuw ontstaan en snel "Huydevettersstraet" genoemd naar de aldaar talrijk aanwezige huidevetterijen en leerlooierijen; het ambacht van de Huidevetters stichtte er een godshuis en bouwde aan de straatzijde in 1443 een kapel (nummer 23); verkocht in 1724, werd het godshuis gesloopt, terwijl de kapel begin 20ste eeuw verdween. In de 16de eeuw waren hier talrijke Florentijnse kooplieden gevestigd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11151)

Woon- en handelspand in beaux-artsstijl op de hoek van Huidevettersstraat en Schuttershofstraat, gebouwd in opdracht van de heer Arm. Lens, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1903.

Het gebouw is representatief voor het rijpe oeuvre van Joseph Hertogs. Actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930, geldt hij als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5029)

De Huidevettersstraat volgen we maar kort, weldra komen we op de Komedieplaats.

Tussen Huidevettersstraat en Leopoldstraat. Ontstaan circa 1550 als centraal gedeelte van het nieuwe stadskwartier door Gilbert Van Schoonbeke aangelegd; hier bevond zich het befaamde tapissierspand dat het monopolie bezat van de Antwerpse tapijthandel; sinds 1843 "Komedieplaats", benaming die reeds in de 18de eeuw gebruikelijk was toen in het pand een theater was ondergebracht. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11173)

De Coker Huyse

Samenstel van drie traditionele diephuizen waarvan de gevelwand de gebroken rooilijn volgt, daterend van omstreeks 1556 en eertijds genaamd "De Coker Huyse". De gevels werden in 1925 in opdracht van de Willy Vandevelde gedecapeerd en hersteld door het bouwbedrijf Algemeene Ondernemingen van Bouwwerken Jules Somers & Co, een ‘restauratie’ die stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke afdeed als een “fantazij”. Daarbij werden de getrapte geveltoppen quasi volledig gereconstrueerd, net als de bol-, kruis-, en kloosterkozijnen. De pui dateert in zijn huidige vorm van een verbouwing in 1986. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5263)

Hier bevindt zich de Bourlaschouwburg, Schouwburg in neoclassicistische stijl, oorspronkelijk het "Théâtre Royal Français", gebouwd door de Stad Antwerpen, naar een ontwerp van stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla uit 1828, en voltooid in 1834. Het interieur van de zaal werd in 1865 in second-empirestijl heropgebouwd door stadsbouwmeester Pieter Dens, en de zijflanken in 1904 uitgebreid door stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen. Algehele restauratie onder leiding van de architecten Herman De Winter en Herman Van hunsel, voorbereid vanaf 1988, uitgevoerd in 1991-1993.

voorgevel van de Bourla

Het Théâtre Royal Français kwam tot stand op de gronden van het voormalige "Tapissierspand", in 1553 gebouwd door Gilbert Van Schoonbeke die het monopolie bezat op de Antwerpse tapijthandel. Het pand werd in 1710-1711 door de aalmoezeniers van de armenzorg ingericht tot publiek theater, als bron van inkomsten voor liefdadigheid. De schilder Jacob Herreyns tekende voor de zaaldecoratie. Afgebrand in 1746, werd de zaal in 1750-1753 onder leiding van de bouwmeester Engelbert Baets heropgebouwd. Aan Koning Willem I dankte de schouwburg de titel "Théâtre Royal", verleend in 1816. Het stadsbestuur nam in 1827 het besluit tot de bouw van een nieuwe schouwburg, en belaste Pierre Bruno Bourla met het ontwerp. De stadsbouwmeester trok in de winter van 1827-1828 samen met burgemeester Floris van Ertborn op studiereis naar Frankrijk, om recent gebouwde theaters te bezoeken in Parijs, Straatsburg en Dijon. Na de sloop van het Tapissierspand en de start van de funderingswerken in 1829, werd de bouw van de nieuwe schouwburg in april 1830 bij openbare aanbesteding toegewezen aan de aannemer Louis Durieux uit de Jodenstraat. Ingeplant tussen Graanmarkt, Orgelstraat, Kelderstraat en "Schouwburgplaetse" (vanaf 1853 de Komedieplaats), liet Bourla de westwand van dit driehoekige voorplein verbreden, om de rotonde van de nieuwe schouwburg beter in perspectief te plaatsen. De opdracht voor de decoratie van het interieur en de bouw van de theatermachinerie ging in september 1833 naar het Parijse atelier van Humanité René Philastre en Charles Antoine Cambon. De opening van het Théâtre Royal Français vond plaats op 1 september 1834, met een opvoering van de opera La Dame Blanche door François Adrien Boieldieu. In 1858 droeg het stadsbestuur Bourla nog op een balkon toe te voegen aan de eerste rang, zijn laatste ingreep in de schouwburg.

In 1865 werd het volledige zaalinterieur gesloopt en in second-empirestijl heropgebouwd naar een ontwerp door stadsbouwmeester Pieter Dens. Door het inkorten van de vestibule, het verplaatsen van de trappen en het betrekken van de brede omlopende wandelgangen bij de zaal, kon de capaciteit van 1300 worden opgetrokken tot 2000 zitplaatsen. Van het interieur door Philastre en Cambon bleef enkel de rotonde van het foyer bewaard. Voor het nieuwe zaaldecor tekende het atelier van Auguste Rubé en Philippe Chaperon, eveneens gevestigd in Parijs. Om ruimte te scheppen voor bredere wandelgangen, vestiaires en sanitair, breidde stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen in 1904 de zijflanken in Kelderstraat en Orgelstraat uit, door de gevels op 3,50 m afstand herop te bouwen. In 1913 volgde de bouw van een vijfde rang boven het foyer, met wijziging van het tongewelf van dit laatste. Het Théâtre Royal Français, sinds 1933 de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, sloot in 1980 zijn deuren, na de ingebruikname van de nieuwe Stadsschouwburg. In 1988 kreeg het architectenbureau De Winter en Van hunsel opdracht voor de restauratie van de schouwburg, aanvankelijk enkel het interieur later ook de gevels, met behoud van de oude theatermachinerie en vernieuwing van de technische infrastructuur. Deze werken, waarvan de meest zichtbare ingrepen de vestibule betroffen, gingen in 1991 van start. Op 16 maart 1993 werd de gerestaureerde en herdoopte Bourlaschouwburg ingehuldigd, naar aanleiding van Antwerpen ‘93, Culturele Hoofdstad van Europa. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5270)

Wat verder komen we in de Leopoldstraat

Van de Komedieplaats naar de Leopoldplaats. Lange tijd een aarden weg door de gasthuisbeemden, in 1826 gekasseid en gedeelte tussen Leopoldplaats en Willem Tellstraat in 1832 "Leopoldstraat" genoemd; meteen werd de oostzijde van de straat verkaveld en bebouwd en begon men aan de inrichting van een kruidtuin, die nog steeds het grootste gedeelte inneemt aan de westzijde van de straat. Resterende gedeelte sinds de tweede helft van de 18de eeuw "Florisstraat", onder de Fransen "Florestraat" en "Bloemstraat", sinds 1852 hele straat als "Leopoldstraat". Kruispunt met Arenbergstraat vaak "De Vier Winden" genoemd. Rechte winkelstraat met bewaard 19de-eeuws karakter ondanks de talrijke nieuwe bouw.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11198)

Hier bevindt zich de Kruidtuin, waar we een bank vinden om onze picknick te verorberen

Bij het openen van de Leopoldstraat in 1826, werd de Kruidtuin onder leiding van dokter-chirurg Claude Louis Sommé aangelegd op de moes- en fruithof van het Sint-Elisabethgasthuis, ten behoeve van de geneeskundige school die er toen was gevestigd (voordien gelegen aan de Prekersstraat). Stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla ontwierp de eerste oranjerie of ‘broeikas’ in 1828, Pieter Dens tekende in 1871 voor de hovenierswoning, en in 1877 voor de balustrade met kandelabers, ter vervanging van de bestaande afsluitmuur aan de Leopoldstraat. Gereorganiseerd in 1878 door de botanicus Henri Van Heurck, werd de tuin sindsdien afzonderlijk bestuurd en ontstond er een natuurhistorisch museum (vandaag ondergebracht in de Zoo). Nadat in 1884 een nieuwe oranjerie was opgericht naar ontwerp van stadsingenieur Gustave Royers, met voordracht- en tentoonstellingszaal, evolueerde de wetenschappelijk en pedagogisch uitgebouwde kruidtuin stilaan naar een voor het publiek toegankelijke plantentuin.

Brede, iets lager dan het straatniveau gelegen tuin met centrale vijver, waarrond kleine parterres, omzoomd door hoogstammen, de serre, oranjerie en hovenierswoning, aan de straatzijde afgesloten door een inkompoort met aansluitende balustrade waarop kandelabers.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5436)

toegang tot de Plantentuin

de balustrade aan de straatzijde met de kandelabers

nu, begin januari, is er al bloei

De noordzijde wordt ingenomen door de brede serre (wintertuin) van aluminium en glas, naar ontwerp door de architect E. Dick, geplaatst door Serrebouw Deforche uit Izegem in 1976, met behoud van de vorm van de oude serre uit de jaren 1880. Symmetrische opbouw met verhoogde centrale, halfcirkelvormige uitspringende partij die koepelvormig wordt bekroond; twee flankerende lagere zijvleugels onder een lessenaarsdak.

beeldengroep ‘Greening II’ van Monique Donckers. Oorspronkelijk waren er 5 beelden, één ervan echter werd in 2010 totaal verwoest. Op de achtergrond gedeelte van de oranjerie

de beelden staan mooi op een rij, de man stijgt op uit de grond

dichter bij de toegang, een klassiek beeld van de apotheker-botanicus Peeter van Coudenberghe (Brussel 1517-Antwerpen, omstreeks 1599) door de beeldhouwer Pierre Joseph De Cuyper, in 1861 opgericht naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Société de Pharmaciens d’Anvers. Het natuurstenen beeld (Rochefort) stond oorspronkelijk op het glacis van de lunet van Herentals (huidige Stadspark) en werd in 1869 overgebracht naar de Kruidtuin.

Vernield door een Duitse granaatinslag op 3 oktober 1914, werden de bewaarde brokstukken in 1995 gerestaureerd door Peter Sanders, Frans Herbaut en Geneviève Hardy, op initiatief van de Koninklijke Apothekersvereniging van Antwerpen, de Stichting Cornelis Floris en de Assurances du Crédit. De inhuldiging van het standbeeld, geplaatst op een nieuwe, door architect Werner Moens ontworpen sokkel uit blauwe hardsteen, volgde op 24 oktober 1996. Van Coudenberghe startte in 1548 met de aanleg van een eerste plantentuin buiten de vesten nabij de Sint-Willibrorduskerk, die werd verwoest tijdens de belegering van Antwerpen door Alexander Farnese in 1585.

Op de achtergrond een gedeelte van de Hovenierswoning in pittoreske landelijke stijl naar ontwerp door stadsbouwmeester Pieter Dens uit 1870. De bouw werd bij openbare aanbesteding in juli 1871 voor een bedrag van 10.300 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Petrus Relick uit de Cellebroedersstraat

hovenierswoning, Het gebouw met oorspronkelijk kruisvormige plattegrond, één bouwlaag hoog onder een complex zadeldak (leien), werd later aan de westzijde uitgebreid met een aanbouw in dezelfde stijl. Het gebouw is opgetrokken uit rode baksteen (Boomse papesteen, ‘kreuze’ baksteen), met spaarzaam gebruik van natuursteen voor dorpels en dekstenen. Het parement wordt expressief verlevendigd door het gebruik van witte voegen voor het opgaande metselwerk, en rode voegen voor de getrapte en overhoekse friezen, tandlijsten, hoekpilasters, omlijstingen en het diagonale patroon.

(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5436)

Ernaast bevindt zich het Sint-Elisabethgasthuis, hier zijn grote werkzaamheden aan de gang

De oprichting van het eerste gasthuis, waarschijnlijk gelegen op de kerkhofgronden van Onze-Lieve-Vrouw, zou opklimmen tot de 11de eeuw. Oorspronkelijk werd het bediend door leken die in 1233 de kloosterregel van Sint-Augustinus aannamen. Rond hetzelfde tijdstip verhuisde de instelling naar de huidige plaats. Het nieuwe gasthuis en de kapel werden in 1238 ingewijd door Guiardus van Laon, bisschop van Kamerijk en onder de bescherming geplaatst van de Heilige Elisabeth van Hongarije. De oudste nog overgebleven gebouwen zijn de kapel uit de 15de eeuw en de gotische ziekenzaal vermoedelijk uit 1460-1484. Haaks p de oude werd in 1508-1510 een nieuwe ziekenzaal gebouwd. Aan de hand van rekeningen kunnen we de verdere bouwevolutie volgen. Van 1798 af komt het ziekenhuis onder het beheer van het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen, de latere Commissie voor Openbare Onderstand en sinds 1 april 1977 het O.C.M.W. De voorbouw met hoofdingang dateert van 1836. In 1842 en volgende werden verschillende nieuwe zalen gebouwd aan de zijde Leopoldstraat, de apotheek en aanpalende gebouwen volgden in 1847, de grote uitbouw aan de zijde van de Sint-Jorispoort in 1856. Restauratie van kapel en klooster onder leiding van architect Fritz Van Averbeke in 1941 en volgende, van de overige gebouwen omstreeks 1960-1965. Met uitzondering van de voorbouw met hoofdingang, de apotheek en het Sint-Jorispand, werden de 19de-eeuwse ziekenvleugels omstreeks 1980 gesloopt.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5336)

Op het domein bevindt zich nog een ziekenhuis van het ZNA (ZiekenhuisNetwerk Antwerpen), maar het overgrote deel van de gebouwen krijgt nu een andere bestemming

Het OCMW besliste vorig jaar (2018)om de historische site Elzenveld in erfpacht te geven aan IRET Development. De Antwerpse ontwikkelaar gaat het volledig renoveren en ombouwen tot een complex met hotel, congreszalen en horecagelegenheid. Het project krijgt de naam ‘Botanic Gardens’, verwijzend naar de nabijgelegen plantentuin.

De werken zijn inmiddels van start gegaan en zijn ingrijpend. Het huidige Hotel Elzenveld wordt bijvoorbeeld uitgebreid van 33 naar 79 kamers. Er zijn ook plannen voor een fitness en een wellness in ‘Botanic Gardens’. Daarom is beslist om vanaf januari 2019 de doorsteek tussen de Lange Gasthuisstraat en de Leopoldstraat, langs de Antwerpse Plantentuin of ‘den botaniek’, voor minstens één jaar af te sluiten. Voor voetgangers is er een doorgang via de Plantentuin en de Serre.

Voor het ziekenhuis ZNA Sint-Elisabeth, dat eveneens op de site Elzenveld ligt, zijn er ernstige gevolgen. Hun personeelsingang en fietsenstalling verhuist. De personeelsparking verhuist buiten de site en de bezoekersparking wordt gehalveerd naar één niveau.
(
https://www.hln.be/antwerpen/doorsteek-elzenveld-gaat-minstens-een-jaar-dicht~aeee0b7b/?referrer=https://startpage.com/)

Een twaalftal jaar geleden maakte we in de gebouwen nog een mooi bruiloftsfeest mee

Nu is deze plek een luxe 5-sterrenhotel, Botanic Santuary Antwerp. Wil je meer info https://www.botanicantwerp.be/nl/)

We komen op de Leopoldplaats

Architectenwoning Edmond Leclef. Imposant burgerhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl op de hoek van Begijnenvest en Schermersstraat, voor eigen rekening gebouwd door de architect Edmond Leclef, naar een ontwerp uit 1883.

Het gebouw beslaat de zuidwestelijke hoek van de Leopoldplaats, en fungeert zo als pendant voor de Nationale Bank van België op de zuidoostelijke hoek. In 1890 voegde Leclef een klein bijgebouw toe op de binnenplaats, dat zijn weduwe in 1904 liet slopen voor de bouw van een kantoorgebouwtje naar ontwerp van de architect Emile Van Nieuwerburgh (gesloopt). Het hotel was minstens sinds 1928 de hoofdzetel van Les Entreprises Ackermans & Van Haaren, die dat jaar door Ernest Stordiau een lift liet installeren in de traphal, en het kantoorgebouwtje uit 1904 liet vergroten met een lage annex van twee traveeën zijde Begijnenvest (gesloopt). In 1936-1937 breidde deze architect het hotel uit met de huidige linker travee, waardoor het aansloot bij de annex uit 1928. Stordiau had al in 1913 een uitbreiding van het hotel ontworpen in opdracht van de toenmalige eigenaar Société Anonyme pour la Vente de Pétrole ci devant H. Rieth & Co, maar dat project werd opgeschort vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Integraal bewaard, maakt het hotel vandaag deel uit van het nieuwe kantoorgebouw Ackermans & van Haaren, door SVR-Architects uit 2005-2007, dat verder nog de gevels van twee neoclassicistische panden incorporeert zijde Schermersstraat. De voorloper van SVR-Architects, het Architektenburo Storme Van Ranst, was als sinds 1998 belast met het ontwerp van dit grootschalige nieuwbouwcomplex, dat meermaals werd bijgestuurd.
Het hotel is representatief voor het vroege zelfstandige oeuvre van Edmond Leclef, die de succesvolle praktijk van zijn in 1878 overleden vader Heliodore Leclef voortzette. Met statige herenhuizen voor de hogere burgerij, drukten vader en zoon Leclef tijdens de jaren 1870 hun stempel op de Leien. Vermoedelijk actief tot zijn overlijden in 1902, evolueerde de architectuur van Edmond Leclef van een door de Lodewijk XVI-stijl geïmpregneerd neoclassicisme, in de jaren 1880 naar een kleurrijk eclecticisme met invloeden van de neo-Vlaamserenaissance-stijl.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4842)

In het midden van het plein, ruiterstandbeeld van Koning Leopold I. Brons op sokkel van arduin, ontworpen door W. Geefs. Verschillende opschriften sieren het voetstuk. Oprichting met de opbrengst van een een intekenlijst uitgegeven ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaring van de troonsbestijging. Onthulling op 1 augustus 1868 op particulier terrein nabij de Mechelsesteenweg; in 1873 overgebracht naar de huidige plaats. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11197)

Bij de Leopoldplaats slaan we links de Bourlastraat in, bij het kruispunt bevindt zich de voormalige Nationale Bank.

het gebouw van de voormalige Nationale Bank

Het bankgebouw van de Nationale Bank werd ontworpen door Hendrik Beyaert in een exuberante eclectische bouwstijl en werd in gebruik genomen in 1879.
De oprichting van de Nationale Bank in 1850, op initiatief van de minister van financiën Frère-Orban, beantwoordde aan een aantal toenmalige noden onder meer het herstel van het vertrouwen in het bankwezen na de crisis van 1848 en -naar het voorbeeld van een aantal naburige landen- het stichten van een centrale bank die als leidende instelling onder controle van de staat een aantal bevoorrechte taken zou vervullen: het voorrecht van uitgifte genieten, het discontobedrijf uitoefenen en de dienst van rijkskassier vervullen. Met de bij wet bepaalde oprichting van bijbanken in elk gerechtelijk arrondissement werden er in de periode 1851-1872 in België een 40-tal lokale vestigingen opgericht, zowel in grote als kleine steden. In de provincie Antwerpen bezat de Nationale Bank bijbanken te Antwerpen, Mechelen, Turnhout en Boom. De eerste decennia huisden de meeste vestigingen in gehuurde panden, veelal woningen. Wanneer de activiteiten uitbreiding namen, ontstond zowat overal de tendens om een gebouw te kopen of te bouwen. Zowel op nationaal als op provinciaal vlak springt de bijbank in Antwerpen er uit door zijn architecturale proporties en uitstraling.
Dankzij het traktaat van Den Haag van 1795 -dat de Schelde weer vrijmaakte voor de scheepvaart- en vooral door de openstelling van de nieuwe Rijnspoorweg in 1848, maakte Antwerpen een periode door van economische bloei wat gepaard ging met een sterke expansiedrang van een stad die nog in het keurslijf van haar Spaanse vesten ‘opgesloten’ zat. Sinds 1851 was de Nationale Bank- bijbank Antwerpen gevestigd in het voormalige huis De Decker-Cassiers in de Huidevettersstraat. Na bijna drie decennia werd het pand te klein en was uitbreiding een eerste optie. Onderhandelingen voor het aanwerven van aanpalende gronden of huizen losten het aanhoudend plaatsgebrek niet altijd op. Zo viel de uiteindelijke keuze op een nieuw ruim terrein gelegen langs de huidige Frankrijklei, toen de nieuw aangelegde ‘Kunstlei’, ter hoogte van de voormalige 16de-eeuwse Sint-Jorispoort (huidige Leopoldplaats). Deze locatie houdt onmiddellijk verband met de 19de-eeuwse uitbreiding van Antwerpen: in 1866-1868 werd op het tracé van de Spaanse vestingen dat de historische binnenstad van Antwerpen omgordde, een leiengordel getrokken. In 1866 werden de vestingmuren geslecht en op de vrijgekomen gronden werden brede boulevards aangelegd. De belendende bouwblokken werden verkaveld voor de bouw van burger- en herenhuizen met verzorgde façades in een meestal neoclassicistische stijl en een aantal prestigieuze openbare gebouwen, ingeplant als bakens langs deze verkeersas.
De Nationale Bank ging in op het in 1871 gedane aanbod van ‘perceel 65 van het uitbreidingsplan van de stad’, zogenaamd ‘de driehoek’, een groot driehoekig bouwblok, geschikt voor de bouw van een prestigieuze nieuwbouw. De Brusselse architect Hendrik Beyaert (1823-1894) werd in 1872 aangesteld voor de opmaak van de plannen. Deze had eerder het ontwerp gerealiseerd voor de hoofdzetel van de Nationale Bank annex hotel in Brussel (1859-1878), in samenwerking met architect Wijnand Janssens. Het complex van de Nationale Bank van België, Bijbank Antwerpen, werd voltooid in de periode 1874-1878 met als aannemer Dollot. Op 25 mei 1874 keurde het gemeentebestuur de plannen goed. De bewaarde plannen en omvangrijke briefwisseling in verband met het project tonen een langdurige ontwerp- en uitvoeringsfase met geregeld aanpassingen en wijzigingen ten gevolge van discussies en nieuwe visies tussen opdrachtgever, ontwerper en gemeentebestuur. Het resultaat was een monumentaal bouwwerk in eclectische stijl met een voorkeur voor diverse neorenaissancestijlen. Evenals het bankgebouw te Brussel, vatte Beyaert dit project op als een totaalconcept, inclusief interieuraankleding en -inrichting. Bepaalde elementen van de afwerking vertrouwde Beyaert toe aan zijn medewerkers
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5423)

Wat verder steken we de drukke Frankrijklei over, we komen in de Maria Henriettalei, deze straat geeft uit op het Stadspark.

Gelegen tussen de Frankrijklei enerzijds, de Rubenslei en de Van Breestraat anderzijds, vormt de Maria-Henriëttalei de meest zuidelijke van de drie korte verbindingslanen tussen de Leien en het Stadspark. Bij de opening in 1868 aanvankelijk Rockoxlei genaamd, naar de Antwerpse burgemeester, humanist en mecenas Nicolaas Rockox (1560-1640). In hetzelfde jaar werd de straat herdoopt onder de naam van de tweede Belgische koningin Maria-Henriëtta (1836-1902), en dit naar analogie met de parallelle Louiza-Marialei en Maria-Theresialei.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11799)

Zo komen we bij het Stadspark, een driehoekig park tussen de Quinten Matsyslei, de Rubenslei en de Van Eycklei, werd in 1869 ontworpen door de Duitse landschapsarchitect Eduard Keilig. Keilig transformeerde in Antwerpen de gedemilitariseerde Spaanse omwallingen en de Hollandse 'lunet van Herentals' tot openbaar park. Hij opteerde daarbij voor een opmerkelijk contrast tussen de grillige vijver met eiland en hangbrug, en een lange grashelling met steile rotspartijen en kiosk.

Om de 16de-eeuwse Spaanse omwallingen van bijkomende versterking te voorzien, wordt in 1818-1819, op initiatief van het toenmalige Hollandse bewind, de 'lunet van Herentals' gebouwd in het voormalige Sint Magrietendal, tussen de Mechelse en Borgerhoutse poort. De lunet van Herentals, een brilschans, had de vorm van een gelijkzijdige driehoek, waarvan de keel tegen de oude militaire werken rondom de stad, de Spaanse omwalling aanleunde. Dit is zo wat halverwege van de huidige Rubenslei. Als enige verbinding met de vaste bodem lag hier de toegang tot een lagergelegen, driehoekig bastion, waarvan de zijden door een wal, een brede glacis of hellende In 1844 lanceert de Antwerpse provinciegouverneur Henri De Brouckère de idee om het glacis of talud van de Spaanse omwallingen als publieke wandeling of promenade in te richten. Als inspiratiebron verwijst de gouverneur naar Duitse steden, waar sinds de Vrede van Luneville (1801), meerdere stadswallen heraangelegd zijn door ontwerpers als Ludwig Friedrich Von Sckell (1750-1825), Maximilian Friedrich Weyhe (1775-1846) of Peter Joseph Lenné (1789-1866). Anders dan de Franse verkeersoplossing als regelmatige boulevard, geldt hier een uitgesproken voorkeur voor landschappelijk aangelegde wandeltracés. Op voorwaarde dat de vigerende krijgsdienstbaarheden op de vesten én de lunet niet in het gedrang komen, stemt ook de Minister van Oorlog, Dupont, met dit voorstel in. Nog veel meer over de geschiedenis op deze website (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/127115)

Het oorlogsmonument werd ontworpen door Edward Deckers voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog en werd ingehuldigd op 21 april 1930. Het monument werd ingehuldigd op 21 april 1930 in aanwezigheid van koning Albert en koningin Elisabeth. Het was het winnend ontwerp van een wedstrijd, uitgeschreven door de oudstrijdersbond “Nooit vergeten” in 1922.

Het oorlogsmonument is gesitueerd nabij hoek Rubens- Van Eycklei te Antwerpen, aan de rand van het Stadspark. De huidige inplanting van het monument dateert van het begin van de jaren 1950 (beslissing van de gemeenteraad van 27 april 1951). Oorspronkelijk was het monument opgericht in het plantsoen voor de Nationale Bank aan de Frankrijklei, hoewel volgens het wedstrijdreglement van 1922 het Blauwtorenplein was vooropgesteld.
Het is een uitzonderlijk groot monument met centraal op een verhoogde, rechthoekige en ingesnoerde sokkel een ruiterstandbeeld van koning Albert geflankeerd door twee begeleidende beeldengroepen op lager niveau. Koning Albert is voorgesteld in veldtenue met helm, een sabel in de rechterhand en is gezeten op een stappend paard. Links zien we een groep van twee manhaftige figuren en vijf soldaten, kennelijk na de strijd: uiterst links een achterover gevallen militair, ondersteund door een half knielende gewonde kompaan. Rechts is een gesneuvelde soldaat op de buik gevallen. De twee centrale figuren staan rechtop met het hoofd geheven naar de vorst en houden elk een geweer in de ene en een regimentsvaandel in de andere hand vast. De tweede groep, rechts van het ruiterbeeld, bestaat uit een liggende, dode oudere man, met baard en naakt bovenlichaam omringd door twee treurende volwassen vrouwen en een angstig kijkend kind.
Het monument verzinnebeeldt drie elementen van de oorlog: de kracht en vastberadenheid van de leider; het voetvolk verknocht aan de leider en als helden vechtend en stervend voor het Het monument is gesigneerd: op de plint, rechts achter het ruiterbeeld “EDW. DECKERS”; op de linkse groep, links op de plint “EDW.DECKERS // COMPAGNIE DES BRONZES BRUXELLES” en op de rechtse groep, rechts op de plint “EDW. DECKERS”.
De basisconstructie bestaat uit een podium en sokkel in kunststeen en het basement in blauwe hardsteen; circa 500 x 1100 x 1700 centimeter. De beeldengroepen en het ruitersstandbeeld zijn vervaardigd in brons, meer dan levensgroot.vaderland; de onschuldige slachtoffers van het oorlogsgeweld en de veroorzaakte ellende.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216118)

Wij volgen een dreef evenwijdig met de Rubenslei, we gaan niet verder in het park

beeld als herdenking voor de bevrijding van Antwerpen op 4 september 1944. 45 jaar nadien is dit beeld ingehuldigd

Monument Koningin Astrid. Herdenkingsmonument voor Koningin Astrid, met het beeldhouwwerk “Moeder en Kind” door Georges Minne uit 1936, ingehuldigd op het Koningin Astridplein op 26 mei 1938. Het monument kreeg later een nieuwe standplaats in het Stadspark, waar het werd ingehuldigd op 7 mei 1949.

Koningin Astrid (Stockholm, 1905-Küssnacht, 1935) was de vierde koningin der Belgen, echtgenote van Koning Leopold III en moeder van groothertogin Josephine Charlotte van Luxemburg, Koning Boudewijn en Koning Albert II. Zij werd geboren als Prinses Astrid van Zweden, dochter van Prins Karel van Zweden en Prinses Ingeborg van Denemarken, en huwde in 1926 met kroonprins Leopold van België. Na de dood van Koning Albert in 1934 werd Astrid Koningin der Belgen. Zij kwam in 1935 op 29-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeval in het Zwitserse Küssnacht.

Het monument werd opgericht op initiatief van het Comité der Damesbeschermsters, en de Getrouwen en Abonné’s van de Koninklijke Vlaamse Opera, die in 1937 een bedrag van 45.000 Belgische Frank - de opbrengst van een galavoorstelling - ter beschikking stelden van het stadsbestuur van Antwerpen. Het geld was "bestemd om een kunstbeeldhouwwerk ter nagedachtenis van onze betreurde vorstin aan te schaffen". Het beeld "Moeder en Kind" door Georges Minne, refereert aan de zorgzame moeder, zoals Koningin Astrid in de herinnering voortleefde.

Beeld en sokkel zijn uitgevoerd uit blauwe hardsteen. In expressionistische stijl stelt het beeldhouwwerk een moederfiguur in innige omhelzing met haar kind voor, afgebeeld tot aan het middel, het aangezicht hoog naar de hemel gewend. Het is geplaatst op een eenvoudige rechthoekige sokkel en een trappenpodium van twee treden. Opschrift op de sokkel: "Tot herinnering aan - Koningin Astrid - Vrouw en moeder"; beeld gesigneerd G. Minne.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/300508)

Het midden van de zijde aan de Rubenslei wordt gevormd door de Louiza-Marialei, we volgen deze korte parkachtige straat. Gelegen tussen de Frankrijklei en de Rubenslei, vormt de Louiza-Marialei de middelste van de drie korte verbindingslanen tussen de Leien en het Stadspark. Bij de opening in 1868 genoemd naar de eerste Belgische koningin Louise-Marie van Orléans (1812-1850). Als uitvloeisel van het aanlegplan van het Stadspark, waarvoor de Louiza-Marialei als hoofdtoegang fungeert vanaf de Frankrijklei, tekende Friedrich Eduard Keilig in 1868 een ontwerp voor een square op de middenberm. De huidige inplanting van de (stand)beelden herinnert aan de cirkelvormige perken die Keilig binnen de landschappelijke aanleg en beplanting voorzag.
Brede korte straat van twee rijstroken en een begraasde, met een dubbele rij tamme kastanjes beboomde middenberm. De oorspronkelijke bebouwing is homogeen bewaard.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11795)

Hotel Vandevelde. Herenhuis in eclectische stijl gebouwd in opdracht van Louis Vandevelde, naar een ontwerp door de architecten Jean Baptiste en Emile Vereecken uit 1895 (inscriptie). Prominent gelegen op de hoek van de Louiza-Marialei en de Rubenslei, behoort het statige hotel Vandevelde tot de laatst overgebleven, voorname herenhuizen aan de rand van het Stadspark.

De handelaar-makelaar in leder en wol en later bankier Louis Vandevelde, was bestuurder van de in 1904 opgerichte Financière Anversoise. Na zijn privéhotel liet hij eveneens in 1904 door vader en zoon Vereecken een kantoorgebouw optrekken in de Schuttershofstraat, dat in 1912 nog werd uitgebreid door Emile Vereecken. Deze laatste ontwierp in 1913 een burgerhuis in de Jan Van Rijswijcklaan in opdracht van Isa Vandevelde, de echtgenote of weduwe van Louis Vandevelde.
Het pas voltooide hotel Vandevelde onderging in 1901 al een beperkte aanpassing naar ontwerp van vader en zoon Vereecken. Daarbij werd een monumentale erker toegevoegd tegen de westgevel zijde binnenplaats. Architect Jos. Bascourt, die met de familie Vandevelde verwant was, tekende in 1910 plannen voor de bouw van een garage in de tuin, een project dat geen doorgang vond. In 1937 liet de weduwe Isa Vandevelde door architect Jan De Braey de tuinmuur op de perceelscheiding met de Rubenslei metershoog optrekken, om inkijk te vermijden vanuit de aanpalende, hoge nieuwbouwflat Résidence du Parc. De oorspronkelijke tuinmuur aan de straat werd in 1952 doorbroken voor de bouw van een garage in opdracht van John Vandevelde, naar een ontwerp door de architect Gaston Bascourt. Van recente datum is de aanbouw van een kantoorvleugel die de vroegere tuin beslaat, een project in opdracht van de nv Rhonesco, naar een ontwerp door ingenieur-architect Roger L. Verdun uit 1990. Bij deze ingreep werd het mansardedak van het hotel verhoogd, en verdween een tot dan bewaarde metalen treillage naar 18de-eeuws model, die sinds de bouw de blinde gemene muur van het belendende hotel Le Voir bedekte.
Het hotel Vandevelde behoort tot het latere oeuvre van Jean Baptiste Vereecken, die van 1893 tot 1906 met zijn zoon Emile geassocieerd was. Vanaf midden jaren 1860 bouwde hij een succesvolle carrière uit in dienst van de belangrijkste Antwerpse makelaars- en bankiersfamilies, zoals Havenith, Grisar, Pecher, Bunge, Meeûs, Kreglinger, Good en Nottebohm. Vader Vereecken ontwierp talrijke voorname herenhuizen op de meest prestigieuze locaties van Antwerpen en Berchem zoals het Stadspark en het Prins Albertpark, naast grote aantallen burgerhuizen in nieuwe wijken als het Zuid, onder meer ook voor eigen rekening. Daarbij bleef hij trouw aan een conventioneel eclecticisme van neoclassicistische inspiratie. Vanaf midden jaren 1890 evolueerde de architectuurproductie van het bureau Vereecken, mogelijk onder invloed van zoon Emile, naar het rijker geornamenteerde neorenaissance- of neobarokidioom dat ook het hotel Vandevelde kenmerkt. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7243) 

nog net in het Stadspark aan de zijde van de Louiza-Marialei, het Monument Belgisch-Congo

Herdenkingsmonument voor de annexatie van Belgisch-Congo, naar een ontwerp door stadsarchitect Emiel Van Averbeke, en de beeldhouwers Jules Baetes en Jan Kerckx, opgericht in 1911.
Het monument herdenkt de annexatie van het Kongo-Vrijstaat, sinds 1885 een soevereine staat op privé-initiatief van Koning Leopold II, door het Koninkrijk België en het ontstaan van de kolonie Belgisch-Congo. Hiertoe werd door Kamer en Senaat beslist op 18 oktober 1908, mede als gevolg van een rapport door een internationale parlementaire onderzoekscommissie naar aanklachten van misbruiken, dwangarbeid en repressie. Het initiatief tot de oprichting van het gedenkteken ging uit van de Kamer van Koophandel van Antwerpen, die op 6 juni 1909 naar aanleiding van de ‘Congonaasting’ al een optocht had georganiseerd in aanwezigheid van Leopold II. De vormgever van deze optocht Jules Baetes, die ter gelegenheid daarvan twee gedenkpenningen had geslagen, kreeg vervolgens ook opdracht voor een herdenkingsmonument, met beeldhouwwerk van zijn hand. Emiel Van Averbeke tekende voor de architecturale uitwerking, en Jan Kerckx voor het ornamentele beeldhouwwerk. Het Congo-monument werd voltooid op 28 september 1911 en op 8 oktober overgedragen aan het stadsbestuur van Antwerpen, dat vervolgens voor de aanplanting en het smeedijzeren hek instond, afgewerkt op 30 maart 1914.
Hoge granieten obelisk, die vanaf een vierkante sokkel met zijstukken wordt ingesnoerd tot een sierlijke naald. De basis, versierd met bronzen voluten en guirlandes, draagt aan de voorzijde het gekroonde portretmedaillon van Leopold II, en aan de achterzijde het Mercuriusembleem als symbool voor de Kamer van Koophandel, waaronder tekstplaten met de opdracht respectievelijk in het Nederlands en het Frans, alle eveneens uit brons. De top, aan de vier zijden voorzien van een bronzen ster die de vlag van Belgisch-Congo verbeeldt, wordt bekroond door een bronzen kapiteel met het wapen van Antwerpen, gehoornde maskerkoppen, meanders en guirlandes als versiering. Daarop rust het oorspronkelijk verguld bronzen Mercuriusbeeld, gemodelleerd naar het bekende 16de-eeuwse bronzen beeld van Giovanni da Bologna. De naakte Mercurius is afgebeeld met gevleugelde helm en sandalen, met de tip van de linkervoet rustend op een bol, de Mercuriusstaf in de linkerarm, de rechterarm voorwaarts en het rechterbeen achterwaarts gestrekt. Het monument wordt omringd door een rechthoekig bloemenperk met kwartrond ingesnoerde hoeken, afgezet met een smeedijzeren balustrade in neo-Lodewijk XVI-stijl waarin aan de vier zijden het monogram met dubbele L van Leopold II is geïntegreerd, op een hardstenen plint.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/300509)

Voornaam burgerhuis in neorococostijl gebouwd in opdracht van de tabaksmakelaar Florent Le Voir, naar een ontwerp door de architect Emile Thielens uit 1896. De diepe rijwoning met een gevelbreedte van drie traveeën, omvat een souterrain en drie bouwlagen onder een mansardedak (leien, nokrichting loodrecht op de straat). Het gebouw vormt een fraai ensemble met het aanpalende en gelijktijdig opgetrokken hotel Grisar door zijn generatiegenoot Joseph Hertogs.

Het hotel Le Voir behoort tot de rijpe periode van eclecticisme binnen het oeuvre van Thielens, gekenmerkt door het simultaan voorkomen van diverse neostijlen met klassieke inslag. Vooral gekend voor zijn veelal pittoreske gebouwen van de Antwerpse Zoo, zette hij omstreeks 1900 voorzichtige stappen richting art nouveau, om kort voor zijn overlijden terug te keren tot een monumentale beaux-artsstijl.De smeedijzeren garagepoort die het vroegere souterrainvenster vervangt, dateert van verbouwingswerken in 1933.109 Blikvanger is de korfboogdeur met vierlobbig bovenlicht, gevat in een fijn geprofileerde spiegelboogomlijsting met een weelderig gebeeldhouwd rocailledecor van sluitstenen en voluten.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7242)

het buurhuis, ook in neorococostijl , samen vormen ze een mooi geheel.

Voornaam burgerhuis in neorococostijl gebouwd in opdracht van Auguste Grisar, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1896. Auguste Grisar (1850-1926) was makelaar in wol, stichter van de wolhandelsfirma Grisar & De Keuster, en van 1884 tot 1888 liberaal gemeenteraadslid in Antwerpen. Met zijn echtgenote Anne Everaerts (1853-1937) had hij twee kinderen, Jeanne en Louis Jean. Als kleinzoon van Jean Martin Grisar, behoorde Auguste net als zijn bekendere neef Ernest Paul Grisar tot de oudere tak van het handelaars- en scheepsmakelaarsgeslacht Grisar, dat zich in 1804 vanuit het Duitse Nievern (Rheinland-Pfalz) in Antwerpen gevestigd had. Hertogs ontwierp in 1913 nog een tweede, niet meer bestaande woning voor Auguste Grisar. Het hotel Grisar vormt een fraai ensemble met het aanpalende en gelijktijdig opgetrokken hotel Le Voir door de architect Emile Thielens.
Het hotel Grisar maakt deel uit van het relatief vroege oeuvre van Joseph Hertogs, die als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen geldt, actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930. Zijn loopbaan in dienst van de mercantiele burgerij, met een hoogtepunt omstreeks de eeuwwisseling, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl. De neorococo die Hertogs voor het hotel Grisar toepast, is ontleend aan de architectuur van Jan Pieter Van Baurscheit de Jonge uit het midden van de 18de eeuw.

Een typische oeil-de boeuf in een weelderig gebeeldhouwde rocailleomlijsting met sierlijk kuifstuk, op zijn beurt geïntegreerd in een gebogen pseudo-fronton, vormt de bekroning.

Even opvallend is de kwarthol geprofileerde deuromlijsting onder een bovenlicht in driepasvorm met een rocaillesleutel.

De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis voor de vermogende klasse, met dienstlokalen als de keuken in het souterrain, de ontvangstruimten op de bel-etage, de privé-vertrekken op de verdiepingen, en de meidenkamers op de mansarde.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7241)

het volgende gebouw, helemaal andere stijl. Kantoorgebouw Compagnie Nationale d'Eclairage

Kantoorgebouw in art-decostijl gebouwd in opdracht van de Compagnie Nationale d’Eclairage, naar een ontwerp door architect Jan Jacobs uit 1929. Aannemer was het bekende Antwerpse bouwbedrijf Van Riel & Van den Bergh. Opgericht in 1906 als "Le Gaz Riche" en in 1909 herdoopt tot Compagnie Nationale d’Eclairage, was het in Antwerpen gevestigde bedrijf een van de twee gasmaatschappijen die aanvankelijk instonden voor de gasverlichting in de Metropool. Tweede speler op de markt was de International Continental Gas Association, met hoofdzetel te Londen. De Compagnie Nationale d’Eclairage legde zich van meet af aan toe op de bouw en exploitatie van gasfabrieken voor de productie van stadsgas, en werd later een speler in de Belgische elektriciteitsproductie. In 1972 omgevormd tot de Nationale Portefeuille Maatschappij, kwam de holding in 1987 in handen van de investeerder Albert Frère.
Het kantoorgebouw behoort tot de meest representatieve voorbeelden van de zakelijke art-decostijl die Jan Jacobs tijdens de jaren 1920 beoefende, aanvankelijk in associatie met de architect Paul Smekens. In het begin van zijn loopbaan liet de omstreeks 1900 debuterende architect zich opmerken met woningen in een sobere art-nouveaustijl. Vanaf de jaren 1930 zette Jacobs, die vermoedelijk tot in de jaren 1950 actief bleef, de stap naar een meer uitgesproken modernisme. Een belangrijk aandeel in zijn architectuurproductie betreft gebouwen voor infrastructuur en nijverheid.
Met een gewapend betonskelet als constructie, telt het gebouw vier bouwlagen en vier traveeën onder een plat dak. Het gevelfront onderscheidt zich door een verzorgd parement uit witte natuursteen, op een plint uit ruw grijs graniet. Sober en nauwelijks gedecoreerd ontwikkelt de opstand zich volgens een uniforme, regelmatig geordonneerde compositie. Slechts het uit de middenas geplaatst portaal onder een driehoekig art-deco-fronton, wijkt af op de regelmaat van het schema.
Het getrapte, driehoekig profiel van de pilasters, hun gewelfde consoles en geblokte kapitelen, dragen bij tot de gestroomlijnde dynamiek eigen aan de zuivere art deco. Hetzelfde geldt voor de vensterpartijen, opgevat als oplopende driezijdige bow-windows met een spuwertje. Het oorspronkelijke stalen vensterschrijnwerk is bewaard, evenals het sobere smeedwerk van de ijzeren inkomdeur, de waaier van het bovenlicht en de drie garagepoorten in geknikte boogvorm.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7240)

Op de middenberm zijde Frankrijklei het standbeeld van Henri Leys door Joseph-Jacques Ducaju onthuld in 1873

We kruisen weer de Frankrijklei om de Stoopstraat te bereiken.

op de Frankrijklei, aan de zijde van de Louiza-Marialei, bevindt zich de Kerk Onze-Lieve-Vrouw van Gratie. De gebouwen rechts behoren tot het bijhorende Jezuïetencollege

De kerk, klooster en school van het Onze-Lieve-Vrouwecollege of jezuïetencollege zijn een baken langs de Frankrijklei. Kort na de opening van de gronden op de geslechte Spaanse vesten, lieten de jezuïeten een klooster en een school bouwen naar een ontwerp van Heliodore Leclef van 1871. Net zoals bij de herenwoningen die deze bouwmeester op de Frankrijklei realiseerde, koos hij voor het college een strenge neoclassicistische stijl. Het complex werd gebouwd op een rechthoekig bouwblok tussen de Frankrijk- en de Rubenslei, op de hoek van de Louiza-Marialei. Een paar jaar later werd besloten een kerk naast het college te bouwen, toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Gratie. In 1878 werd de bouwaanvraag met een neogotische ontwerp door J. Bilmeyer en J. Van Riel ingediend. In 1909 werd de kerk vervolledigd met twee torenspitsen, een bouwdossier dat door Bilmeyer wordt opgemaakt. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6777)

Via de Stoopstraat komen we op het Theaterplein (voorheen OudeVaartplaats) te komen. Op zondag vond hier de Vogelenmarkt plaats, waar ik als klein kind ooit naartoe gekomen ben. Wat ik me hiervan herinner: aan een kraam bakte een man toost met gesmolten chocolade tussen de sneetjes brood. Hemels was dat, nog nooit gegeten (en na meer dan 55 jaar nog steeds in mijn geheugen. (wat waren we toch met weinig tevreden …)

Tussen het Blauwtorenplein en de Maria Pijpelinckxstraat. Circa 1840 "Oudevaartplaats" genoemd naar de in 1811 overwelfde rui, getrokken in 1490 tussen de Meir en de "Blauwe Toren" om het zoetwater van de Herentalsevaart naar de binnenstad te brengen. Reeds in de 16de eeuw niet meer als dusdanig in gebruik en "Vuylruy" genoemd. In 1624 bouwden de ongeschoeide karmelieten (discalsen) er een klooster. Afgeschaft onder de Fransen, diende het als kazerne, gasthuis, gevangenis en school en in 1807 werd het krijgsarsenaal. Door de afbraak van het hele complex omstreeks 1900 kwam een grote marktplaats vrij, de zogenaamde "Vogelenmarkt".(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11221)

Meergezinswoning in art-decostijl gebouwd in opdracht van de broers en zussen Luyten, naar een ontwerp door Arthur Vander Heyden uit 1931. Het gebouw behoort tot het latere oeuvre van de architect, die niet valt te verwarren met zijn naam-, stads- en tijdgenoot Adolphe Vander Heyden.

Asymmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op de brede, hoger opgetrokken en getrapt afgewerkte linker travee. Deze wordt gemarkeerd door een over de eerste drie verdiepingen oplopende, trapezoïdale erker, waarop een smeedijzeren balkonborstwering. Een reliëf met voorstelling van een draak, gevat tussen stafwerkpanelen, siert de getrapte top. Verder registers van rechthoekige vensters met bewerkte latei, hardstenen lekdrempel en een floraal art-decomotief op de borstwering. Net als de oorspronkelijk pui, onderscheidt de bovenste verdieping zich door mijterboogvormige openingen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5670)

overdekking net voor de Stadsschouwburg

Links op het plein bevindt zich de Stadsschouwburg, een controversieel gebouw, dat pas in 1980 klaar was voor gebruik

(foto https://www.tripadvisor.be/Attraction_Review-g1886...

Op 28 oktober 1944 viel er een V1-bom op de Bonte Mantelstraat in Antwerpen. Hierbij vielen 71 doden en 80 gewonden. De vernielingen in de buurt waren enorm. De Bonte Mantelstraat verdween in 1969 samen met de Kanonstraat om plaats te maken voor het Theaterplein, waar het stadsbestuur de nieuwe Antwerpse Stadsschouwburg zou laten optrekken. Aanleiding daarvoor was een brand zonder veel erg in 1958 in een van de kelders van de Bourlaschouwburg. Drie jaar eerder waren in het Luikse Sclessin 39 doden gevallen bij een brand in een bioscoop. Het Antwerpse stadsbestuur sloot verschillende van zijn theaters, waaronder de Bourla, voerde nieuwe en strengere brandnormen in en koos er unaniem voor om in de buurt van de vroegere Bonte Mantelstraat een cultuurtempel te bouwen die zowel de KNS, het KJT (het Paleis), het RVT (Reizend Volkstheater) en de theateropleiding (Studio Herman Teirlinck) zou herbergen. Hele bouwblokken verdwenen en men hoopte tegen 1965 een nieuw, modernistisch en transparant gebouw gebruiksklaar te hebben voor de kostprijs van 6,5 miljoen Belgische frank. Uiteindelijk zouden de werken pas in 1968 worden gestart en vervolgens 12 jaar aanslepen onder 3 verschillende architecten.
Het gebouw dat in 1980 in gebruik werd genomen door de KNS, het KJT en de balletschool kreeg al snel heel veel weerstand van zowel de Antwerpenaar, die het had over “den bunker”, als van de artiesten, die het veel te groot vonden voor veel te weinig publiek. Door de trage voortgang van de bouwwerkzaamheden was op het Theaterplein inderdaad een gebouw verrezen dat refereerde aan de Oost-Europese architectuur (betonnen rechthoekige gebouwen met grote paradepleinen) die in de naoorlogse heropbouwperiode ook in Westerse landen en in vooral socialistisch geïnspireerde steden haar intrede had gedaan. Ondanks zijn immensiteit bood de grote zaal van het gebouw slechts plaats aan 800 bezoekers.
De Stadsschouwburg kreeg in 1974 in haar westgevel een monumentaal kunstwerk ingewerkt van glazenier Herman Wauters. Dit kunstwerk van glas in beton is 32 meter lang en 9 meter hoog, maar is bij velen onbekend omdat het later aan de binnenkant werd dichtgetimmerd. De kubistische binnenwanden van de foyers en de trapleuningen komen van het ambachtshuis Decoene uit Kortrijk, dat erin slaagde om het ambachtelijke en artistieke met het commerciële te combineren.
In het begin van de jaren 90 besloot het Antwerpse stadsbestuur onder leiding van burgemeester Bob Cools om de grote zaal van de Stadsschouwburg te laten ombouwen van 800 naar 2.060 zitplaatsen. Daarop trok de KNS, nu Toneelhuis, naar de Bourlaschouwburg en kwam de Stadsschouwburg leeg te staan. In 1994 kreeg Geert Allaert van Flanders Eventhall en haar dochtermaatschappij Antwerps Muziek Theater nv, nu Music Hall, de concessie toevertrouwd voor het gebruik van delen van de Stadsschouwburg. Vier jaar later kreeg de grote zaal haar juiste bestemming door een beslissende ingreep. Het dak van het gebouw ging eraf en de capaciteit van de grote zaal werd opgedreven naar 2.060 plaatsen. De nieuwe grotere capaciteit in combinatie met een megapodium (40 × 40 meter + 82 trekken + 2 zijtonelen + ruime backstage + laad- en loskade + liften + draaitoneel) maakte van de Stadsschouwburg het grootste theater met theatertoren van Vlaanderen en lokte de grote musicals en balletten naar Vlaanderen.
Vóór 1998 telde de grote zaal van de Stadsschouwburg circa 10.000 bezoekers per jaar voor de voorstellingen van het KNS-gezelschap. Vanaf 1998 telde de Stadsschouwburg meer dan 200.000 bezoekers per jaar, met pieken van 400.000 in het jaar dat ‘Les Miserables’ werd gespeeld (382.000 bezoekers op 9 maanden tijd, waarvan 1 maand in het Frans gespeeld werd voor volle zalen) en ‘The Phantom of the Opera’ (412.000 bezoekers op 11 maanden tijd).
Op 6 januari 2014 nam de Sportpaleis Groep de dagelijkse leiding van Stadsschouwburg Antwerpen en Capitole Gent over van Music Hall. Een jaar daarvoor, op 1 oktober 2013, had de Sportpaleis Group ook al de uitbating van Vorst Nationaal van Music Hall op zich genomen.
(
http://www.stadsschouwburg-antwerpen.be/nl/geschiedenis)

links van ons is de Graanmarkt, Het gebouw achteraan is de achterzijde van de voormalige Bourlaschouwburg

een totaal gerenoveerd gebouw op de Graanmarkt: Statig herenhuis in neoclassicistische stijl, naar een ontwerp door de architect Heliodore Leclef uit 1872. Opdrachtgever was Auguste Jean Charles Vollen (°Antwerpen, 1811), beroepshalve verbonden aan de Antwerpse rechtbank. Het pand onderging in 2007-2009 een totale renovatie tot winkel-, horeca- en wooncomplex, naar een ontwerp door de architect Vincent Van Duysen. Daarbij werd het volledige interieur uitgebroken en vervolgens binnen de behouden buitenmuren heropgebouwd, afgedekt met een nieuwe dakstructuur.

Het hotel Vollen is representatief voor het late, klassiek geïnspireerde oeuvre van Heliodore Leclef, die een succesvolle loopbaan ontplooide in dienst van de hogere burgerij. Tot zijn gekende realisaties in Antwerpen, opklimmend tot het midden van de 19de eeuw, behoren tal van winkel-, burger- en herenhuizen in neoclassicistische stijl, met invloed van achtereenvolgens de Louis-Philippe- en de second-empirestijl tijdens de jaren 1850 en 1860. Het belangrijkste ontwerp uit zijn late carrière is het Onze-Lieve-Vrouwecollege van de paters jezuïeten op de Frankrijklei, daterend uit 1871. In deze periode bouwde hij meerdere statige hotels op de Leien en rond het Stadspark, alleen of in samenwerking met zijn zoon Edmond Leclef, die mee het beeld van deze belangrijke 19de-eeuwse stadsuitbreiding bepalen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4965)

We vervolgen onze wandeling via de Maria Pijpelinckxstraat, in 1946 genoemd naar de moeder van Rubens ter gelegenheid van de restauratie van het Rubenshuis

Van de Wapper naar de Oudevaartplaats. Eertijds "Vaartstaat" en "Oudevaartstraat" genoemd naar de in 1490 gegraven vaart (in de bedding van de vestinggracht van 1291-1314), die het zoet water uit de Herentalse vaart naar de stad bracht; dit gedeelte waarschijnlijk reeds in de 16de eeuw overwelfd;. Oostzijde gedomineerd door de Stadsschouwburg.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11203)

bij het kruispunt is rechts Hopland, met op de hoek Eenheidsbebouwing in neoclassicistische stijl

Eenheidsbebouwing van zes winkelhuizen of meergezinswoningen in neoclassicistische stijl op de hoek van Hopland en Wapper, naar ontwerpen door de architect Lievin Van Opstal vermoedelijk uit 1887-1888. Opdrachtgever was ridder Charles de Bosschaert, de toenmalige eigenaar van het Rubenshuis. Charles Marie Joseph de Bosschaert (Antwerpen, 1813-La Hulpe, 1892), burgemeester van Hemiksem, was in 1859 gehuwd met Amélie Thècle Emilie Weber de Treuenfels (Antwerpen, 1835-La Hulpe, 1934), met wie hij een dochter kreeg, Axeline de Caters-de Bosschaert (Antwerpen, 1872-Berchem, 1960). De familie De Bosschaert behoorde minstens sinds de 17de eeuw tot de notabelen van Antwerpen. De grootvader van Charles, Charles Nicolas Joseph de Bosschaert (1715-1792) had het Rubenshuis in 1764 verworven, en dochter Axeline zou het in 1937 verkopen aan de stad Antwerpen.
In 1887 liet Charles De Bosschaert door Van Opstal vermoedelijk een eerste geheel van drie burgerhuizen bouwen naast het Rubenshuis. Van de eenheidsbebouwing op een deel van de gronden horend bij het Rubenshuis zijde Hopland werd slechts één bouwdossier teruggevonden, voor de nummers 9-11. Aangenomen kan worden dat de overige vier huizen (nummers 1-7) eveneens tot stand kwamen in, kort vóór of na 1887-1888. Al in 1892 werd de pui van het hoekhuis een eerste maal verbouwd. In 1887 kocht Charles De Bosschaert het chateau de Longue Queue in La Hulpe, waar hij vijf jaar later overleed. In opdracht van de douairière de Bosschaert-Weber de Treuenfels, werd op het aanpalende perceel een imposant neobarok pakhuis opgetrokken naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1900, waarvan de bewaarde pui vandaag de tuinmuur vormt van het Rubenshuis. Dochter Axeline de Caters-de Bosschaert liet in 1910 door Hertogs een complex met winkels en kantoren bouwen, palend aan het pakhuis op de hoek van Hopland en Kolveniersstraat.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5004)

Over het kruispunt komen we op de Wapper

Tussen Meir en Wapperbrug. In 1977 genoemd naar de vaart, de Wapper, getrokken in 1490 tussen de Blauwe Toren en de Meir om het zoetwater uit de Herentalse vaart in de stad te brengen. Spoedig in onbruik en gedeeltelijk overwelfd, ontstonden aan weerszijden twee afzonderlijke straten, enerzijds de "Rubensstraat" aan de oostzijde, waarvan de bebouwing reeds dateert uit de tweede helft van de 16de eeuw (in de kern waarschijnlijk nog bewaard in de nummers 23 en 25), genoemd naar het huis dat de schilder er tussen 1609-17 bouwde en anderzijds aan de westzijde de "Wapperstraat", genoemd naar de romantische schilder G. Wappers (1803-74); laatste gedeelte van de rui aan deze zijde pas in 1819 overwelfd. Het centrale huizenblok, dat voornamelijk bestond uit 17de-eeuwse woonhuizen, in 1972 gesloopt en in 1977 heraangelegd als open beboomd plein voor het Rubenshuis, de "Wapper". Bewaarde kleinschalige bebouwing met voornamelijk neoclassicistische bepleisterde en beschilderde lijstgevels, aan de oostzijde onderbroken door de monumentale gevels van het Rubenshuis, en aan de westzijde door de zijgevels van het Koninklijk Paleis (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11281)

op de tegenoverliggende hoek : Winkelhuis in eclectische stijl op de hoek van Wapper en Schuttershofstraat, gebouwd in opdracht van Celine Strückhoff, naar een ontwerp door de architect Louis Hamaide uit 1908. Eerder plande de arts G. Allo de bouw van een gelijkaardig winkelhuis op dit perceel, palend aan zijn dokterswoning, waarvoor de architect Frank Blockx in 1907 het ontwerp tekende

Het winkelhuis Strückhoff behoort tot het rijpe oeuvre van Louis Hamaide. Als architect actief vanaf omstreeks 1880, beantwoordden zijn vroege ontwerpen overwegend aan het conventionele neoclassicisme. Kort vóór de eeuwwisseling liet hij zich opmerken met de rijk geornamenteerde neorenaissance-architectuur van het hotel Dierckx en het winkelhuis Heye in de Leysstraat. Omstreeks 1905 leverde de architect een bescheiden bijdrage aan de Antwerpse art nouveau, maar bleef simultaan ook ontwerpen in een klassiek geïnspireerd eclecticisme. Hamaide sloot zijn loopbaan in 1925 stijlvol af met de Herbosch Building, een vroeg voorbeeld van art deco.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302430)

daarnaast Architectenwoning Henri Smits. Burgerhuis in neotraditionele stijl, als eigen woning gebouwd door de architect Henri Smits, naar een ontwerp uit 1897. Het rechter gedeelte van de pui, oorspronkelijk een inrijpoort naar het achterliggende atelier, werd in 1907-1908 door Smits zelf verbouwd.

De eigen woning, een vrij getrouwe interpretatie van een Antwerpse, traditionele koopmanswoning in bak- en zandsteenbouw uit de tweede helft van de 16de eeuw, behoort tot het rijpe oeuvre van Henri Smits. Na zijn debuut eind jaren 1870, ontplooide de architect een succesvolle loopbaan, die vroegtijdig werd beëindigd door zijn overlijden in 1914. Smits realiseerde een groot aantal nieuwbouwprojecten in Antwerpen, zowel voor residentiële als bedrijfsarchitectuur. Van meet af aan paste de architect in zijn ontwerpen simultaan zowel de conventionele neoclassicistische en later de beaux-artsstijl toe, als het meer pittoreske neotraditionele idioom waarvan zijn woning aan de Wapper als meest representatieve voorbeeld geldt. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6309)

In deze straat bevindt zich het Rubenshuis, complex geheel van gebouwen in traditionele en barokstijl rond een rechthoekige binnenplaats met portiek, achterliggende tuin en tuinpaviljoen, gebouwd door de schilder Peter Paul Rubens in 1610-1621, en gereconstrueerd onder leiding van stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke in 1939-1946.

een deeltje van het Rubenshuis

het tweede deel van de gevel

De oudste vermeldingen van de site van het Rubenshuis dateren uit het laatste kwart van de 15de eeuw en de vroege 16de eeuw. In 1509 verkocht de lakenbereider Luycas de Deckere het perceel met een aanpalend huis aan de Meir aan zijn schoonzoon, lakenbereider Peeter Hoon, die er vervolgens een zomerhuis oprichtte en ook de omliggende eigendommen in het bouwblok verwierf. In 1538 kwam het geheel in het bezit van de koopman Franchoys Gielis, en in 1579 van de juwelier-koopman Christoffel Thys. Het vroegere zomerhuis, vermoedelijk aangepast tot een permanent verblijf, was begin 17de eeuw uitgebouwd tot een voorname woning in traditionele bak- en zandsteenstijl, met poort, binnenkoer en zuilengalerij.
Na zijn terugkeer uit Italië in 1608, kocht de schilder Peter Paul Rubens (Siegen, 1577-Antwerpen, 1640) in 1610 dit eigendom aan de Wappervaart. Hij liet het bestaande woonhuis (noordvleugel) verbouwen met toevoeging van een kunstkamer en een halfronde beeldengalerij, en uitbreiden met een atelier in italianiserende barok (zuidvleugel). Beide werden verbonden door een barokke portiek, die toegang verleende tot de kruiden- en bloementuin, met een sierlijk tuinpaviljoen in de zichtas. Rubens en zijn echtgenote Isabella Brant (Antwerpen, 1591-Antwerpen, 1626) verhuisden in 1617 naar hun nieuwe residentie, waarvan de bouwwerkzaamheden nog volop aan de gang waren. Pas in 1620 waren het huis en de tuin zo goed als voltooid. Na zijn overlijden in 1640, werd het eigendom nog vijf jaar bewoond door de tweede echtgenote van Rubens, Hélène Fourment (Antwerpen, 1614-Brussel, 1673), en vervolgens door zijn erfgenamen verhuurd, van 1648 tot 1660 aan de uit Engeland gevluchte William en Margaret Cavendish. In 1660 verkochten Rubens’ erfgenamen het eigendom aan de koopman Jacomo van Eycke, wiens weduwe het in 1680 verkocht aan haar broer, de latere kanunnik Hendrik Hillewerve. Deze laatste liet in 1684 en 1692 door Jacob Harrewijn twee gravures maken naar tekeningen van Jacob van Croes, de enige 17de-eeuwse iconografische bronnen waarop het Rubenshuis in zijn geheel te zien is.
De grootse herenwoning, exponent van Antwerpens uitzonderlijke culturele bloei in de 17de eeuw, wisselde tijdens de eerste helft van de 18de eeuw nog enkele keren van eigenaar, voor zover bekend zonder aanleiding te geven tot grootschalige verbouwingen. In 1763 kwam het huis in het bezit van ridder Charles Nicolas Joseph de Bosschaert de Pret (1715-1792), die het ingrijpend liet aanpassen. Daarbij werden het 16de-eeuwse woonhuis en de straatgevels grotendeels gesloopt en heropgebouwd, nog met behoud van de halfronde beeldengalerij. Met twee meter verlengd, kreeg het atelier een tussenverdieping, en aan de achterzijde van de verhoogde portiek verbond een gang beide vleugels. Opgeëist en gebruikt als gevangenis voor geestelijken tijdens het Franse bewind, liet de familie de Bosschaert het eigendom kort na 1815 opsplitsen en de halfronde beeldengalerij slopen. De stad Antwerpen ondernam herhaalde aankooppogingen in 1880 en 1908, en liet op de Wereldtentoonstelling van 1910 in Brussel door de architect Henri Blomme een replica bouwen. Wettelijk beschermd in 1936 werd het Rubenshuis in 1937 eigendom van de stad Antwerpen, na een langdurige onteigeningsprocedure.
Stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke had al in 1935 opdracht gekregen het ontwerp op te maken voor de restauratie. Vanaf december 1937 werd het herbouwde en aangetaste complex ontmanteld en ontdaan van alle latere toevoegingen, werken die ongeveer een jaar in beslag namen. Enkel de ruwbouw van het atelier, de portiek en het tuinpaviljoen bleven grotendeels bewaard. In 1938 werd voor de restauratie een ‘Studiecommissie’ opgericht, waarin naast burgemeester Camille Huysmans, schepen van Openbare Werken Jules Somers en Van Averbeke zelf, onder meer de academiedirecteurs Isidore Opsomer en Emiel Vloors, en conservator van het Stedelijk Prentenkabinet Ary Delen zetelden. Na heel wat controverse rond de mogelijke restauratie-opties, ging de totale heropbouw en restauratie in 1939 van start onder leiding van Van Averbeke, met medewerking van architecten verbonden aan de Dienst Stadsgebouwen Louis Huybrechts, Antoon De Mol en Victor Blommaert, en hoofdconducteur Theodoor Ruyten. Het ontwerp berustte voornamelijk op iconografisch bronnen met name de gravures door Harrewyn uit 1684 en 1692, beschrijvingen van tijdgenoten en enige authentieke resten. Voor de uitwerking van verdwenen architecturale en ornamentele details werd in de stad gezocht naar authentieke, nog bestaande voorbeelden, die precies opgemeten, geschetst en in de gegeven toestand verwerkt werden. Het heropbouwen en herstellen van Rubens' levenskader vereiste immers een zeer "harde restauratie". Achttien Antwerpse beeldhouwers waren betrokken bij het sculpturale decor van het Rubenshuis. In 1941 werd de historiserende tuinaanleg toevertrouwd aan tuinbouwer Emile Draps en tuinarchitect Georges Wachtelaer. Na de herinrichting van het interieur, dat een beeld toont van een voorname Antwerpse woning uit de 17de eeuw, kon het Rubenshuis op 21 juli 1946 worden ingehuldigd en in de lente van 1947 definitief als museum voor het publiek opengesteld. Aan de tuingevel van het atelier herinnert een gedenkplaat door Edward Deckers aan de restauratie.
Naar aanleiding van ‘Antwerpen Culturele Hoofdstad van Europa’ in 1993, is de tuin heraangelegd en historisch verantwoord beplant onder leiding van landbouwingenieur De Buysscher en tuinarchitect Walter De Backer. Bij gebrek aan archeologische sporen inspireerde het ontwerp zich op vroeg-17de-eeuwse modellen, met respect voor het concept uit 1939-1946. De portiek en het tuinpaviljoen werden in 2017-2019 gerestaureerd onder leiding van MAAT_WERK architecten (Rudi Mertens en Eva Stoppie), op basis van bouwtechnisch en bouwhistorisch onderzoek dat in 2010 van start ging. Als bescherming kreeg de portiek een vlindervormige luifel uit staal en gelaagd glas, ontworpen door Ney & Partners (Laurent Ney, Kenny Verbeeck en Gersom Wursten). Een studie-opdracht tot de herwaardering van de Rubenssite, gelanceerd in een Open Oproep van de Vlaamse Bouwmeester in 2016, werd toegewezen aan Robbrecht en Daem architecten.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6304)

Gereconstrueerde gevel van hotel de Fraula

Gereconstrueerd gevelfront van het voormalige hotel de Fraula, hier opnieuw opgericht in 1986, tegen de nieuwbouwvleugel van de toenmalige Generale Bank. Het voorname herenhuis in régencestijl bevond zich oorspronkelijk in de Keizerstraat, meer bepaald in het bouwblok tussen de Gratiekapelstraat en de Koningstraat. Opdrachtgever was burggraaf Thomas Augustin Joseph de Fraula (Brussel, 1689-1764), raadsheer bij het Rekenhof te Brussel, en van bij de oprichting een van de belangrijkste aandeelhouders van de Oostendse Compagnie. Door zijn huwelijk met Anna Maria Louisa van Colen (1712-1752) op 11 mei 1737, verwierf hij een bebouwd perceel in de Keizerstraat, waarop het nieuwe hotel zou worden opgetrokken. Daartoe werd Jan Pieter van Baurscheit de Jonge geëngageerd, die tussen 30 augustus en eind december 1737 het ontwerp van het hotel uittekende, waarvan de bouw in 1738 van start ging, en dat in 1739 werd voltooid. Het hotel de Fraule, dat vanaf 1840 het jezuïetencollege huisvestte, werd in 1963 gesloopt voor de hoogbouw van het studentenhome en -restaurant van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius. Georges de Belder kocht het afbraakmateriaal van de voorgevel op, na een gedetailleerde opmeting en nummering van de stenen, om ze vervolgens op te slaan op zijn domein Hemelrijk in Kalmthout. Bij de bouw van de nieuwe kantoren van de Generale Bank in 1983-1986, een complex tussen Meir, Wapper en Jodenstraat, werd het gevelfront zorgvuldig gereconstrueerd onder leiding van de architect Luc Fornoville.
Het hotel de Fraula behoort tot het rijpe oeuvre van Jan Pieter van Baurscheit, en geldt als de eerste patriciërswoning in zijn geboortestad Antwerpen, die kan wedijveren met de voorname herenhuizen in Middelburg en Vlissingen uit de jaren voordien. De gevelindeling is nagenoeg identiek aan het 1733 gedateerde Huis Van den Brande te Middelburg, en vertoont een sterke verwantschap met het Huis Huguetan uit 1736 in Den Haag. Als belangrijk onderscheidt, werd het gebeeldhouwde kuifstuk dat beide hotels kenmerkt, hier vervangen door een breed driehoekig fronton. Dit streven naar versobering manifesteert zich ook in het weglaten van de balustrade, die in enkele Zeeuwse patriciërswoningen boven de kroonlijst is aangebracht, en het ontbreken van ornamentiek in de zijtraveeën. Kort na het hotel de Fraula ontstond het verwante Stadhuis van Lier. De overige patriciërswoningen in Antwerpen, waaronder het Koninklijk Paleis en het Osterriethhuis aan de Meir, behoren tot het latere werk van Van Baurscheit.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/302441)

De Wapper geeft uit op de Meir.

Tussen Meirbrug en Leysstraat. Oudste gedeelte aan de Huidevettersstraat (13de eeuw) oorspronkelijk enkel een stilstaand water (thans nog het breedste stuk), vandaar de benaming "Meere", waarschijnlijk ook gebruikt als houtdok, zie naam "Houtmeere". Verder uitgebreid tot de Wapper bij de tweede stadsvergroting in 1291-1314 en tot aan de Jezusstraat in 1410, werd er middenin 1489 een vaart getrokken tussen de Meirbrug en de Wapper met twee bruggen ter hoogte van de Twaalfmaandenstraat en de Klarenstraat; deze sloot aan op de Herentalsevaart via de Wapper en zorgde voor zoetwater; in 1541 gedeeltelijk overwelfd, werd de Meir spoedig een voorname, aristocratische straat, terwijl de benaming tijdens de 18de eeuw evolueerde naar "Meer", "Meir", "Place de Meir" en "Meirplaats"; vanaf 1527 tot eind de 18de eeuw prijkte tegenover de Huidevettersstraat een monumentaal kruisbeeld. Uit de 18de eeuw zijn echter twee prachtige patriciërshuizen overgebleven, het zogenaamd Osterriethhuis en het Koninklijk Paleis. De drang naar pronkerig machtsvertoon in de 19de en de 20e eeuw deden het kleine pittoreske verdwijnen voor imposantere representatieve gebouwen, onder meer talrijke banken en verzekeringsmaatschappijen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11207)

Links op de Hoek van de Wapper en de Meir bevindt zich het Koninklijk Paleis, Herenhuis in rococostijl, in 1745-1760 , naar een ontwerp door Jan Pieter van Baurscheit de Jonge. In gebruik als Koninklijk Paleis sinds de aankoop door keizer Napoleon in 1811 tot 1969, vervolgens Internationaal Cultureel Centrum tot 1998. Gerestaureerd in 2001-2010.

voorgevel van het voormalige Koninklijke Paleis

Het perceel op de hoek van Meir en Wapper werd oorspronkelijk ingenomen door vier huizen. Twee ervan, “De Korenblomme” en “Den Keirskorff” waren reeds in 1611 verenigd tot een luxueuze woning, die vanaf 1636 werd bewoond door de koopmansfamilie Van Colen. Deze verkocht het herenhuis in 1722 aan Gisbert Frans van Susteren (Amsterdam, 1692-1723), echtgenoot van Helena Maria Roose (Antwerpen, 1693-1727), die het met hun drie kinderen betrokken. Het derde huis, “De Drij Caukens”, werd in 1727 gekocht door de voogden van de drie minderjarige kinderen. De oudste zoon Joan Alexander van Susteren, erfde na het overlijden van zijn grootvader Melchior van Susteren en zijn jongere broer Melchior-Jozef beide in 1740, en zijn zus Theresia Maria in 1742, nagenoeg het volledige familiefortuin, samen met de titel heer van ’s-Gravenwezel. Nadat hij in 1744 ook het hoekhuis met de Wapper had gekocht, gaf hij aan Jan Pieter van Baurscheit de Jonge opdracht tot de bouw van de "vorstelycke" patriciërswoning. Deze bouwmeester voerde vermoedelijk al sinds de aankoop in 1728 verbouwingen uit aan het kasteel van ’s-Gravenwezel, in opdracht van grootvader Melchior van Susteren. Het ontwerp kwam tot stand in 1745-1746, de bouw ging eveneens in 1745 van start, kwam na voltooiing van de voorgevel in 1748 tussen 1750 en 1756 haast tot stilstand wegens het onder curatele plaatsen van de bouwheer, en werd vervolgens hervat tot omstreeks 1760. Na het overlijden van Joan Alexander van Susteren en de verkoop van het hotel in 1764, beëindigde Van Baurscheit de inrichting van het interieur in opdracht van de nieuwe eigenaar Jean Baptiste Augustin Joseph de Fraula (Antwerpen, 1740-Brussel, 1798).

In 1777 kwam het hotel in het bezit van graaf Roose de Baisy, baron van Bouchout, die het koetshuis liet optrekken. Toenmalig eigenaar gravin douairière Charles de Brouchoven de Bergeyck verkocht de woning in 1811 aan het keizerlijke kroondomein als stadspaleis voor keizer Napoleon, die herinrichtingswerken liet uitvoeren in het interieur. Het Koninklijk Paleis werd bij de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de officiële verblijfplaats in Antwerpen van Willem I. Uit deze periode dateert onder meer de door Mathieu-Ignace Van Bree ontworpen Zaal der 17 Provinciën. Vanaf 1830 hoorde het paleis bij de kroondomeinen van het Belgisch koningshuis. Leopold II liet de binnenplaats afsluiten met een galerij, een nieuw smeedijzeren hek en trapleuning aanbrengen, en ter gelegenheid van 75 jaar Belgische onafhankelijkheid in 1905 de Spiegelzaal inrichten. Koning Boudewijn droeg zijn Antwerpse residentie op 19 december 1969 over aan het ministerie van Nederlandse Cultuur. Van 1970 tot 1998 huisvestte het Koninklijke Paleis het Internationaal Cultureel Centrum (I.C.C.), een ontmoetingscentrum voor hedendaagse kunst, en later van 1993 tot 2006 het Filmmuseum. Overgedragen aan Erfgoed Vlaanderen, het huidige Herita, onderging het Koninklijk Paleis tussen 2001 en 2010 een grondige restauratie, met museale herinrichting en meubilering van het interieur op de eerste verdieping, en herbestemming tot horeca- en handelsfuncties van het gelijkvloers en het koetshuis.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5539)

Aan de overzijde van de Wapper op de Meir

contrast tussen de schreeuwerige kleuren van de winkel op de benedenverdieping en de gevel van het Classicistisch herenhuis

Classicistisch herenhuis met dubbelhuisopstand, daterend uit het derde kwart van de 18de eeuw. De heer Verbeeck-Vanden Berghe liet in 1852 kleine gevelaanpassingen uitvoeren door de architect Henry Van Cuyck. Het betrof het toevoegen van lekdrempels aan de bovenvensters, een bredere vensteromlijsting en een ijzeren borstwering aan het middenvenster van de eerste verdieping, en het doortrekken van de kroonlijst over het fronton. De tot winkelpui verbouwde begane grond werd in de jaren 1990 gereconstrueerd met inbegrip van de spiegelboogdeur waarvan de sluitsteen het jaartal 1770 draagt. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5519)

We volgen die de Meir naar rechts

Hotel Geelhand

Classicistisch herenhuis op de hoek van Meir en Wapper, dat oorspronkelijk uit een ‘corps de logis’ op de hoek, een lager poortgebouw en een langgerekt koetshuis met stallingen aan de Wapper bestond. Het werd in 1779 gebouwd in opdracht van Jean-Baptiste Geelhand (1739-1815), zoon van Henri Geelhand (1694-1776) heer van Merksem en Dambrugge, en echtgenoot van Marie Hélène de Neuf (1745-1816). Eertijds bevond zich hier het huis "Den Swerten Arend", dat in de 16de eeuw eigendom was van burgemeester Van de Werve. Begin jaren 1850 kwam het hotel in het bezit van Jacques Charles Louis Joseph de Pret Roose de Calesberg (1802-1891), die in 1826 was gehuwd met Eulalie Thuret (1807-1869).
Het complex werd aangekocht door de Lloyds & National Provincial Foreign Bank Limited, een bank die in 1919 ontstond uit de Franse tak van de Lloyds Bank en de National Provincial Bank of England, met vestigingen in Engeland, Frankrijk, België en Zwitserland. Deze plande een ingrijpende verbouwing en uitbreiding van het hotel tot bankgebouw, naar een ontwerp door de architecten Max Winders en Joseph Evrard uit 1920, aangepast in 1921. Voor de nieuwbouwvleugel in aangepaste stijl dienden het vroegere poortgebouw en koetshuis te verdwijnen. Het project werd samen opgezet met de Frans-Chinese Banque Industrielle de Chine, opgericht in 1913 en gevestigd in Parijs en Shanghai, die echter in 1922 failliet ging. Vervolgens engageerde Lloyds & National Provincial Foreign Bank de architect Joseph Hertogs, die in 1923 de plannen tekende voor een grotendeels inwendige verbouwing van het ‘corps de logis’ en het poortgebouw, uitgevoerd in 1924. Van het hoekgebouw werd de begane grond opengebroken en op de binnenplaats vergroot tot lokettenhal, met een nieuw gecreëerd portaal in de linker travee zijde Meir. De vier metalen siervazen van de attiek, die tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers waren verwijderd, werden op vraag van de Koninklijke Commissie voor Monumenten opnieuw in brons gegoten in 1927 en herplaatst in 1928, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog eens te meer opgeëist door de bezetter. De Lloyd Bank International bleef hier gevestigd tot de aankoop door een kledingketen (Esprit), die in 1987 het interieur van het pand volledig liet ontmantelen. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5540)

huis genoemd ‘Wapen van Spanje’. Winkelhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl gebouwd in opdracht van de gebroeders H. en K. Van Cuyck, naar een ontwerp door de architecten Jules Bilmeyer en Joseph Van Riel uit 1896. Tot het in 1897 voltooide bouwproject behoorde een pakhuis of atelier op de binnenplaats, en een poortje in de Eikenstraat. Het gevelontwerp wijkt af van de uitgevoerde opstand wat de behandeling van de geveltop betreft. In 2013 werd het pand op de voorgevel na gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

"Het Wapen van Spanje" behoort tot de late burgerlijke realisaties van Jules Bilmeyer en Joseph Van Riel, die geassocieerd waren van 1877 tot het overlijden van Van Riel in 1898. Tot hun gemeenschappelijk oeuvre behoren de Heilig Hartbasiliek uit 1875-1878 te Berchem, de jezuïetenkerk Onze-Lieve-Vrouw van Gratie uit 1877-1881 aan de Frankrijklei, en enkele beeldbepalende woningcomplexen in de wijk Zurenborg zoals "Carolus Magnus" uit 1897 aan de Cogels-Osylei. Na de dood van Van Riel, zette Bilmeyer zijn loopbaan in eigen naam verder, tot zijn overlijden in 1920.

De eerste verdieping wordt als bel-etage geaccentueerd door rondboogvierlicht met waterlijsten en voluutsleutels op Toscaanse halfzuilen, waarvan de boogvelden versierd zijn met groteskenreliëfs; het gevelbrede balkon heeft een balustrade met siervazen en bolornamenten op de postamenten. Een overhoekse, tweezijdige erker met kloosterkozijnen legt de klemtoon op de middenas van de tweede verdieping. Deze steunt op een ingesnoerde, gelede console met knorren en een gevleugelde putto, wordt op de snede gemarkeerd door een Mariabeeld met baldakijn van de beeldhouwer Frans Deckers, en heeft een balkonbalustrade als bekroning. In het gevelontwerp loopt de erker door over de geveltop, met een helm als bekroning. Verder doorbreken kruiskozijnen de zijtraveeën, en siert een doorlopende groteskenfries waarin cartouches met het bouwjaar “ANNO” “1897” het entablement. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5522)

Le Lloyd Belge. Monumentaal kantoorgebouw in eclectische stijl met neobarokke inslag, opgetrokken in opdracht van de verzekeringsmaatschappij Le Lloyd Belge, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1894.

De verzekeringsmaatschappij werd opgericht in 1856, zoals aangegeven op de cartouche die de gevel bekroont. Het gebouw werd op de gevel na gesloopt voor de bouw van een grootwarenhuis naar een ontwerp door de architecten Eddy Posson en Yves Donck uit 1980, uitgevoerd in 1982-1983. Op dit en de bvolgende percelen tot aan de Cellebroedersstraat, bevond zich eertijds het in 1614 gestichte klooster van de miniemen, dat in 1797 door het Franse bewind werd ontruimd, omgevormd tot kazerne, om in 1851 te worden gesloopt en verkaveld.
Le Lloyd Belge maakt deel uit van het relatief vroege oeuvre van Joseph Hertogs, die als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen geldt, actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl.
De monumentale lijstgevel onderscheidt zich door een verzorgd parement uit witte natuursteen, met een rijk, neobarok decor waarvan de iconografie verwijst naar het verzekeringswezen. Geleed door de puilijst en volkomen symmetrisch van opzet, legt de compositie de klemtoon op het brede portaalrisaliet in de middenas. Dit laatste is opgevat als gestapelde loggia’s, op de begane grond gemarkeerd door Dorische halfzuilen uit rood graniet met bronzen basis en kapiteel, en in de bovenbouw door kolossale composiete pilasters met fakkel die het hoofdgestel schragen, en een afgerond balkon met consoles en markante ijzeren borstwering. Deze laatste heeft een druk patroon van spiralen, rozetten en guirlandes, ritmerende pilasters, en als centraal medaillon een vrouwenhoofd met stralenkroon. In de hoge portaalloggia wordt het rondbogige hoofdportaal met waterlijst op imposten, sluitsteen en oorspronkelijk getralied bovenlicht, geflankeerd door de schuin ingeplante vroegere winkelportalen met gebogen fronton, ronde oculus en Mercuriuskop.

In de zichtbare ijzeren structuur met rozetten van de zoldering, zijn volgens dambordpatroon reliëfs geïntegreerd met het bedrijfslogo LdB en een heraldische draak, beide in een vlammendecor. De loggia van de bovenbouw wordt in de eerste geleding gemarkeerd door composiete halfzuilen, een drielicht met entablement op consoles, en een driehoekig fronton waarop zittende vrouwenfiguren; opengewerkte tweede geleding. Geaccentueerd door acanthusconsoles en een metopen-trigliefenfries, wordt het hoofdgestel bekroond door een attiek met het opschrift “LE LLOYD BELGE S.A. D’ASSURANCE”. Deze laatste wordt geflankeerd door volplastische beelden door Alphonse Van Beurden, links een mannenfiguur met anker en rechts een vrouwenfiguur met omgekeerde fakkel, die symbool staan voor de hoofdactiviteiten van Le Lloyd Belge, scheeps- en brandverzekeringen. Een cartouche met guirlande en opschrift “LB 1856” dat verwijst naar het oprichtingsjaar van de verzekeringsmaatschappij vormt het topstuk.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5526)

Osterriethhuis. Herenhuis in rococostijl in 1749-1750 tot zijn huidige vorm verbouwd in opdracht van de douairière Régine Thérèse van Susteren-du Bois, naar een ontwerp van Jan Pieter van Baurscheit de Jonge. Het hotel werd in 1874 aangekocht door Jacques Ernest Osterrieth, in de latere jaren 1890 verbouwd door Joseph Hertogs, en in 1955-1956 uitgebreid tot de Bank van Parijs en de Nederlanden door Hugo Van Kuyck.

Het Osterriethuis klimt op tot de herenwoning die Josse Draeck in het begin van de 16de eeuw op de hoek van Meir en Eikenstraat liet bouwen. Omstreeks 1650 werd het pand betrokken en verfraaid door de uit Milaan afkomstige koopman Jacomo Antonio Carenna, die later de heerlijkheid van Zwijndrecht en Burcht verwierf. Vermoedelijk liet deze het tuinpaviljoen op de tweede binnenplaats optrekken, dat het jaartal 1677 draagt. In 1726 werd het herenhuis aangekocht door Arnould Martin Louis du Bois (Antwerpen, 1674-Antwerpen, 1745), echtgenoot van Marie Catherine Vecquemans (Antwerpen, 1681-Antwerpen, 1730), die hier hun intrek namen. Bij zijn overlijden in 1745 erfde zijn dochter douairière Régine Thérèse Van Susteren-du Bois (Antwerpen, 1718-1791) het hotel. Zij was de weduwe van Melchior Jozef van Susteren (Antwerpen, 1718-1740), die een jaar na het huwelijk was overleden. Diens broer Joan Alexander van Susteren liet in deze periode aan de overzijde van de Meir een stadspaleis optrekken door Jan Pieter van Baurscheit de Jonge, het huidige Koninklijk Paleis. Régine Thérèse van Susteren-du Bois volgde zijn voorbeeld met de verbouwing van het hotel dat haar vader had nagelaten. Van Baurscheit tekende in 1749 het ontwerp van het nieuwe gevelfront, en voltooide in 1750 de werken. Het betrof vermoedelijk een beperkte verbouwing en herinrichting binnen de structuur van het 17de-eeuwse herenhuis. Vrijwel gelijktijdig met het hotel van de douairière herbouwde Van Baurscheit voor haar broers Arnould en Jean Antoine du Bois het hotel Arnould du Bois de Vroylande en de “De Grooten Robijn” in de Lange Nieuwstraat, en de buitenplaats Sorghvliedt in Hoboken. Van deze gebouwen die tot het latere oeuvre van de architect behoren, is het hotel douairière van Susteren-du Bois het meest uitgesproken voorbeeld van de nieuwe rococostijl naar Frans voorbeeld. In 1755 trad de douairière opnieuw in het huwelijk met Alexandre Marie Joseph della Faille (Namen, 1718-Antwerpen, 1783), een kolonel van de infanterie. Haar neef Ferdinand Joseph du Bois erfde in 1791 het hotel, dat tot 1850 in het bezit van de familie bleef.
De volgende eigenaar, de bankier Van Kerkhoven, liet aanpassingswerken uitvoeren, maar ging failliet. Daarop kwam het pand in 1874 in het bezit van de Jacques-Ernest Osterrieth (Frankfurt, 1826-Brasschaat, 1893). Deze had zich in het midden van de 19de eeuw vanuit Duitsland in Antwerpen gevestigd, waar hij in 1863 de leder- en huidenhandel van zijn overleden schoonvader en vennoot Christian Lemmé overnam, en in 1870 een eigen handelsfirma oprichtte genaamd E. Osterrieth & C°. Uit zijn derde huwelijk met Léonie Mols (Antwerpen, 1843-Antwerpen, 1918) in 1867, werden tussen 1868 en 1873 vier kinderen geboren. Na het hotel op de Meir, verwierf het echtpaar in 1889 het domein Voshol te Brasschaat. Pas weduwe geworden liet Léonie Osterrieth-Mols in 1894-1895 door de architect Joseph Hertogs verbouwings- en verfraaiingswerken uitvoeren aan het rococohotel en de bijgebouwen in de Eikenstraat, en als vastgoedinvestering twee winkelhuizen optrekken op het rechts aanpalende perceel. In 1899 verbouwde Hertogs ook de twee traveeën brede hoekvleugel met de Eikenstraat, die van bij oorsprong bij het hotel hoorde.
De voorgevel werd verrijkt met een erker en dakvenster in een op Van Baurscheit geïnspireerde neorococostijl, en verder aangepast aan de ordonnantie van het hotel; de dichtgemaakte zijgevel kreeg een spiegel als decor. In 1937 dreigde het hotel door de familie Osterrieth te worden verkocht aan een financieel consortium dat het zou laten afbreken om op de vrijgekomen plaats een flatgebouw op te trekken. Het herenhuis werd daarop in 1939 beschermd als monument. In 1954 verwierf de Bank van Parijs en de Nederlanden het Osterriethhuis, dat vervolgens een grondige restauratie onderging en werd uitgebreid met een nieuwe kantoorvleugel aan de Eikenstraat, naar ontwerp van de architect Hugo Van Kuyck uit 1955-1956, voltooid in 1957. De bank Belfius de opvolger van Artesia en Dexia als eigenaar van het Osterriethhuis, verkocht het complex in 2013 aan de projectontwikkelaar Athelean. In 2015-2018 volgde de restauratie tot winkels, kantoren en een woning, waarbij de twee binnenplaatsen werden overkoepeld door een staal- en glasconstructie naar ontwerp van het ingenieursbureau Ney & Partners.(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5524)

en dan de enorme gevel welke we dagelijks zagen wanneer we de schoolpoort buiten kwamen

Grands Magasins Leonhard Tietz

toegang tot het grootwarenhuis

Monumentaal warenhuis in beaux-artsstijl, gebouwd in opdracht van de Grands Magasins Leonhard Tietz, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1900, voltooid in 1901. Leonhard Tietz (Birnbaum an der Warthe, 1849-Keulen, 1914), een Joods koopman afkomstig uit Pruissen, startte in 1879 zijn eerste band- en garenwinkel in het Noord-Duitse Stralsund, die aan de basis ligt van de huidige Galeria Kaufhof-groep. Zijn jongere broer Oscar Tietz (Birnbaum an der Warthe, 1858-Klosters, 1923) volgde zijn voorbeeld met een textielhandel in Gera, die zou uitgroeien tot de warenhuisgroep Hertie. Volgens het verkoopprincipe kleine winstmarges voor een grote omzet, opende Leonhard Tietz in 1891 zijn eerste grootwarenhuis in Keulen, gevolgd door vestigingen te Aken in 1892 en Düsseldorf in 1899. Datzelfde jaar vestigde hij een eerste winkel op de hoek van de Melkmarkt en de Lijnwaadmarkt in Antwerpen, in een gebouw ontworpen door Ferdinand Hompus uit 1876, dat in 1907 door brand zou worden verwoest. Al in 1900 verwierf Tietz een ruim perceel van de gronden verkaveld voor de aanleg van de Leysstraat en het verbreden van de Meir. Hier opende op 29 april 1901 de Grands Magasins Leonhard Tietz, als eerste grootwarenhuis aan de Meir, dat al in 1910 werd uitgebreid met het aanpalende handelspand op de hoek van Meir en Otto Veniusstraat. Het warenhuis telde 45 afdelingen voor de verkoop van de meest uiteenlopende artikels, gaande van kleding, linnengoed, reukwaren en nouveautés, tot meubels, speelgoed, tafel- en huishoudgerief, naast diensten als een kapper, fotostudio en ‘bar automatique’.
Bekend werd de strohoed of ‘canotier’, in de Antwerpse volksmond “tits” gedoopt. In april 1910 opende Leonhard Tietz een prestigieus grootwarenhuis in de Brusselse Nieuwstraat, waarvoor Joseph Hertogs in 1908 volgens een gelijkaardig opzet de plannen tekende.

nog net rechts het woord Tietz te zien

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog onder sekwester geplaatst, verkocht de Belgische Staat in 1920 de warenhuizen in Antwerpen en Brussel aan Les Grands Magasins A l’Innovation. Onder leiding van zoon Alfred Leonhard Tietz (Stralsund, 1883-Jeruzalem, 1941) concentreerde het bedrijf zich vervolgens op de warenhuizen in Duitsland, tot de gedwongen verkoop in 1933 als gevolg van de ‘Arisierung’ door de Nazi’s. Les Grands Magasins A l’Innovation, in 1897 opgericht door de families Bernheim en Meyer in Brussel, was sinds 1909 hogerop aan de Meir (nummer 31-33) gevestigd in een art-nouveaugebouw door de architect Victor Horta, dat later Les Grands Magasins de la Bourse zouden huisvesten. Horta voerde in 1922 ook de eerste aanpassingswerken uit aan het vroegere Tietz-warenhuis, de nieuwe vestiging van A l’Innovation. Het complex onderging tijdens het interbellum, maar vooral in de naoorlogse periode tal van verbouwingen, zowel aan de gevel als in het interieur, waaronder het openbreken van de vitrines, de aanbreng van een luifel, het afsluiten van de centrale hal en de installatie van roltrappen. Vanaf 2005 ging een gefaseerde restauratie van start, waarbij in het interieur onder meer de de gietijzeren kolommenstructuur en de polygonale ‘bar automatique’ of wintertuin uit 1901 opnieuw werd vrijgemaakt. De restauratie van het gevelfront en de bedaking, met reconstructie van de oorspronkelijke indeling van de onderbouw, uitgevoerd in 2012-2014 onder leiding van het architectenbureau Arch & Teco Architecture & Planning, sloot deze campagne af.
Grand Magasins Leonhard Tietz, één van de meest beeldbepalende gebouwen van de Meir, behoort tot het rijpe oeuvre van Joseph Hertogs. Actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930, geldt hij als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5545)

rechts aansluitend bij het vorige gebouw, de Stadsfeestzaal. Hier ging vroeger (toen ik kind was) nog de boekenbeurs door. Complex oorspronkelijk gevormd door de Stadsfeestzaal een appartementsgebouw met winkels en een bankgebouw met flats, opgetrokken op initiatief van de Stad Antwerpen, naar een ontwerp door stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen uit 1903-1908, voltooid in 1909.

Vanaf 1898 werd er bij het stadsbestuur door verschillende kunstkringen op aangedrongen om een nieuwe feest- en tentoonstellingszaal op te richten in Antwerpen. Aanleiding tot deze vraag was het ontbreken van een geschikte infrastructuur voor de driejaarlijkse tentoonstellingen, die sinds 1812 in Antwerpen, Gent en Brussel werden georganiseerd. Op 10 februari 1899 koos een door de gemeenteraad opgerichte bijzondere commissie voor de huidige locatie, een perceel stadsgrond dat deel uitmaakte van de verkaveling voor de aanleg van de Leysstraat en het verbreden van de Meir. Op dit perceel in de bocht van de Meir bevonden zich tot 1898 onder meer de in oorsprong 16de-eeuwse koopmanswoning van Bernardino de Succa. Vervolgens nam het stadsbestuur op 11 augustus 1899 het besluit tot de bouw. Stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen tekende het ontwerp, dat op 5 juni 1903 door het stadsbestuur werd goedgekeurd. Het omvangrijke complex bestond uit een grote en kleine feest- en tentoonstellingszaal, die op het binnenterrein werd ingeplant, via de vestibule in verbinding stond met de Meir en via de dienstingang met de Kolveniersstraat. Volgens de oorspronkelijke plannen bestond de voorbouw uit twee volgens spiegelbeeldschema gekoppelde appartementsgebouwen met een monumentaal gevelfront aan de Meir, waarin de vestibule van de Stadsfeestzaal geïncorporeerd was. Deze omvatten elk vier winkels met aanhorigheden op de begane grond, twee grote appartementen op de eerste en tweede verdieping, vier kleine appartementen op de entresol en de derde verdieping, twee schildersateliers en mansardekamers op de vierde verdieping. De werken werden uiteindelijk over drie fasen gespreid, te beginnen met de ruwbouw van de Stadsfeestzaal, vervolgens de afwerking en de bouw van de linker helft van de voorbouw inclusief de vestibule, en ten slotte de rechter helft van de voorbouw. Bij de uitvoering van deze laatste fase nam het project een andere vorm aan dan aanvankelijk voorzien, door de inplanting van het bankgebouw van de Société Française de Banque et de Dépots, in combinatie met appartementen op de twee bovenste verdiepingen.

De eerste bouwfase, de ruwbouw van de Stadsfeestzaal volgens het lastenboek uit maart 1905 begroot op zeven maanden, werd bij openbare aanbesteding in mei 1905 voor een bedrag van 400.000 Belgische Frank toegewezen aan de aannemer Max. Hargot gevestigd aan de Belgiëlei. In augustus gingen de werken van start, met als onderaannemer het Brusselse constructiebedrijf Société Anonyme de Construction & des Ateliers de Willebroeck voor de staalconstructie, waarvoor het staal werd geleverd door de Aciéries de La Louvière van Gustave Boël. Vervolgens ging ook de tweede bouwfase bij openbare aanbesteding in januari 1907 voor een bedrag van 1.291.000 Belgische Frank naar Hargot. Deze campagne betrof volgens het lastenboek uit oktober 1906 de afwerking van de zaal begroot op vijf maanden, en de bouw van de volledige voorbouw met vestibule, de dienstingang en conciërgewoning in de Kolveniersstraat, begroot op zestien maanden, maar werd uiteindelijk slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Volgens plan voltooid in juni 1907, vond de inhuldiging van de nieuwe Stadsfeestzaal plaats op 8 februari 1908. Als laatste bouwfase kwam uiteindelijk de rechter helft van de voorbouw aan de beurt, waarvoor stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen in maart 1908 een nieuw ontwerp had opgemaakt. Aannemer Frans Torfs uit de Provinciestraat, kreeg de werken begroot op elf maanden voor een bedrag van 443.800 Belgische Frank toegewezen in mei van dat jaar, en voltooide het gebouw in 1909. De Société Française de Banque et de Dépots, die zich hier vestigde, was een filiaal van de Franse Société Générale in Parijs. De bank behoorde vóór de Eerste Wereldoorlog tot de vier belangrijkste Franse financiële instellingen actief in België, en had verder agentschappen in Brussel, Charleroi en Oostende.

toegang tot de Stadsfeestzaal

Gedurende zowat tachtig jaar was de Stadsfeestzaal het toneel van tentoonstellingen, beurzen, bals, schoolfeesten, ontvangsten en allerhande festiviteiten. Wegens de hoge exploitatiekosten en de noodzakelijke restauratie van het gebouw, nam het stadsbestuur aan het einde van de jaren 1980 het besluit het complex te herbestemmen tot winkelcentrum. Daartoe werd in september 2000 een overeenkomst gesloten met een projectontwikkelaar, voor een project gericht op de reconversie van het bouwblok gevormd door Meir, Kolveniersstraat en Hopland. Op 28 december 2000 verwoeste een zware brand de Stadsfeestzaal, waardoor de uitvoering van het project met vier jaar werd verdaagd. De werken gingen in november van 2004 uiteindelijk van start met de afbraakfase, in februari 2005 gevolgd door de grondwerken. Het project naar een concept door T+T Design, in samenwerking met de architecten Exners Tegnestue A/S, Ferre Verbaenen, Romain Berteloot en Jo Crepain, dat de gerestaureerde Stadsfeestzaal, een veertigtal winkels of horeca en een vijftigtal appartementen omvatte, werd op 25 oktober 2007 ingehuldigd.

Alexis Van Mechelen, stads(hoofd)bouwmeester van 1902 tot zijn overlijden in 1919, is vooral bekend van de Stadsfeestzaal, de eerste grote opdracht na zijn aanstelling, en de Opera aan de Frankrijklei die hij in het eerste decennium van de 20ste eeuw gelijktijdig tot stand bracht. Deze gebouwen kenmerken zich door een monumentaal eclecticisme onder invloed van de beaux-artsstijl. Tijdens zijn ambtsperiode ontwierp hij een tiental schoolcomplexen zowel in eclectische (Kasteelstraat) als in neo-Vlaamserenaissance-stijl (Grotehondstraat) of in beaux-artsstijl, waarvan het postuum gerealiseerde Stedelijk Onderwijsgesticht voor Meisjes 3 in de Lamorinièrestraat het meest opmerkelijke voorbeeld vormt. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5544)

gevels van de voormalige Stadsfeestzaal en de Inno in één beeld

‘De Roose en Het Peerd in de Wieg’. Geheel van twee gekoppelde winkelhuizen in eclectische stijl, gebouwd in opdracht van de weduwe Osterrieth, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1895. Het perceel werd eertijds ingenomen door de huizen "De Roose" en "Het Peerd in de Wieg". De weduwe Osterrieth, geboren Léonie Mols (Antwerpen, 1843-Antwerpen, 1918), was de derde echtgenote van Jacques-Ernest Osterrieth (Frankfurt, 1826-Brasschaat, 1893).

Het rijke sculpturale decor door de beeldhouwer Alphonse Van Beurden, vermengt elementen ontleend aan de renaissance en de barok. Asymmetrisch van profiel, maakt de opstand de overgang van het lagere Osterriethhuis naar het hogere kantoorgebouw van Le Lloyd Belge, links gemarkeerd door een bronzen adelaar met gespreide vleugels, rechts door een hoge tweezijdige erker met kraagsteen, rolwerkcartouche en leien helm, die oorspronkelijk werd geopend door oeils-de-boeuf en bekroond door een peerspits met topstuk.

uitvergroting

De geveltop met ruitmotief wordt bekroond door een rondboognis met schelp in het boogveld, waterlijst en topstuk, waarin een putti met Mercuriushelm staat opgesteld.

De Cleynen Sint-Arnold. Herenhuis in Louis-Philippestijl volgens de bouwaanvraag uit 1852 opgetrokken in opdracht van François Meeùs-Trachez. Het ontwerp is niet gesigneerd, maar wordt toegeschreven aan de architect Bartholomeus De Proost.

François Meeùs (Antwerpen, 1813-Antwerpen, 1897) was een zoon van de distilleerder Jean Meeùs-Adriaensens (Antwerpen, 1784-1849), die omstreeks 1815 de stokerij Het Anker, opklimmend tot 1753, van zijn schoonvader had overgenomen. Hij huwde in 1836 met Thérèse Trachez (1811-1866), met wie hij twee dochters kreeg geboren in 1837 en 1842. In 1840 verliet Meeùs-Trachez de familiale stokerij, om de zowat 80 jaar oude Distillerie Bollinckx-Verbert aan de IJzerenwaag over te nemen, waaraan hij een rijstpellerij toevoegde. Omstreeks 1850 verplaatste hij zijn activiteiten naar de lucratieve diamanthandel. Mogelijk is Meeùs-Trachez ook de bouwheer van een geheel van drie heren- en burgerhuizen uit dezelfde periode op het achter aanpalende perceel aan de Wapper, waarvan het bouwdossier niet werd teruggevonden.
Op de plaats van het hotel Meeùs-Trachez bevond zich het huis “De Cleynen Sint-Arnold”, volgens de overlevering de woning van advocaat en schepen Jan Rubens (1530-Keulen, 1587) en Maria Pijpelincx (Kuringen, 1538-Antwerpen, 1608), de ouders van de schilder Pieter Paul Rubens (Siegen, 1577-Antwerpen, 1640), die er tijdens zijn jeugdjaren zou verbleven hebben. Daaraan herinnert het gedenkteken bovenop de attiek van het huidige pand. De kunsthandelaar Eugène Van Herck (1854-1941), die het hotel Meeùs-Trachez in 1903 kocht, liet de benedenvensters in 1904 door de architect Joseph Hertogs verbouwen tot winkelramen. Zijn in 1882 opgerichte kunst- en antiekhandel en veilinghuis was hier tot 1945 gevestigd. Vanaf 1946 voerde de warenhuisketen Priba ingrijpende verbouwingen uit, waaronder het uitbreken van de pui. Bij de restauratie van het gevelfront door de kledingketen Hey-mode in 1992, werd de oorspronkelijke ordonnantie van de pui op de doorlopende plint na gereconstrueerd.

De bepleisterde en beschilderde lijstgevel met een rijk, verguld stucdecor, rust op een vandaag gebroken plint uit blauwe hardsteen. een balkon en gecanneleerde Korinthische zuilen. Een gebogen fronton met voluten, vlechtwerk, palmet en bloemenguirlande vormt de bekroning van de attiek, geflankeerd door een allegorische, zittende vrouwen- en mannenfiguur, en met de buste van Pieter Paul Rubens als topstuk. Het opschrift in het casement van de attiek luidt: “1567. Has aedes ILLUSTRISSIMI RUBENI Joannes & Maria Pypelincx inhabitaverunt parentes reaed: 1854”.
Erboven een register van liggende mezzaninevensters met afgeronde hoeken, geaccentueerd door een guirlande op de borstwering. Het breed geprofileerde, klassieke hoofdgestel is samengesteld uit een gelede architraaf, een fries met alternerend spiraalranken en rozetten in de casementen, een gekorniste houten kroonlijst op voluutconsoles met acanthusblad waartussen rozetten, en een tandlijst. Hierop rust de attiek met een spiegelboogvormig geajoureerde borstwering en siervazen op de postamenten (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5541)

Rechtdoor komen we in de Leysstraat

Voorname winkelstraat in het verlengde van Centraal Station, De Keyserlei en Teniersplaats. Door de opmerkelijke en monumentale eenheidsbebouwing, de gebogen gevelwanden (voornamelijk noordelijke wand concaaf gebogen) aansluitend op het sterk gebogen tracé van de Meir en door de torenvormige hoekgebouwen aan de kant van de leien vormt ze een unieke toegang tot de oude stad met een afsluitend perspectief op een gedeelte van de noordelijke gevelwand van de Meir. In 15de, 16de, 17de en 18de eeuw echter een smalle doorgang, de "Meirsteeg", van de Meir naar de vesten (sluippoort); na het openen van de spoorlijn naar Brussel (1836) en het bouwen van een houten station op het huidige Astridplein werd het steegje een drukke verkeersverbindingsweg; in 1855 verbreed kwamen er nieuwe voorname woningen en de "Statiestraat" werd in 1867 naar de alhier wonende schilder Hendrik Leys (1815-1869) "Leysstrat" genoemd.

De 19de-eeuwse bebouwing verdween bij de verbreding in 1898 en de volgende jaren werd onder impuls van het stadsbestuur aan beide zijden de huidige monumentale en indrukwekkende bebouwing in een totaalconcept aangelegd, enerzijds als grandioze getuige van Antwerpens welvaart (vandaar de overvloed aan ornamentatie) en anderzijds als stedebouwkundig oriëntatiepunt tussen het Centraal Station (1895-1905), De Keyserlei en Meir, slagader van de stad.
Gedeeltelijk met afbraak bedreigd in 1964 werd dit uniek geheel in 1971 om zijn architecturale waarde als voorbeeld van eclectische monumentale architectuur rond de eeuwwisseling en om zijn stedenbouwkundige inbreng niet alleen als monument, maar tevens als stadslandschap in zijn geheel beschermd, waardoor revalorisatie mogelijk werd.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11199)

Woon- en handelspand in eclectische stijl op de hoek van Leysstraat en Otto Veniusstraat, voor eigen rekening gebouwd door de architect Guillaume Van Oenen, naar een ontwerp uit 1903, in de gevel gedateerd 1904.

De lijstgevel onderscheidt zich door een verzorgd parement uit witte natuursteen met geaffirmeerd voegwerk, oorspronkelijk op een geblokte pui die grotendeels was opengewerkt voor vitrines met pilasters en entablement, winkel- en privé-portalen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/5446)

beeld van de gevels aan de noordzijde van de Leysstraat, allemaal erg bombastisch

Kantoorgebouw met winkel en woonst in eclectische stijl, naar een ontwerp door de architect Michel De Braey uit 1898 (gevelinscriptie). Het gebouw maakt deel uit van een geheel van drie panden met gemengde functie (winkels, woningen, kantoren), dat door de Stad Antwerpen werd opgetrokken als aanzet tot de bebouwing van de nieuw aangelegde Leysstraat. De opdracht ging naar drie jonge, talentvolle, Antwerpse architecten, generatiegenoten aan het begin van een loopbaan die bijzonder succesvolle zou blijken. Naast Michel De Braey betrof het Alexis Van Mechelen voor het winkelhuis op nummer 7, en Emile Vereecken voor de gekoppelde winkelhuizen met kantoren op nummer 9-13. Bedoeld als modelproject, hebben de drie panden een rijk geornamenteerd, uitbundig gevelfront gemeen, onderling sterk verschillend wat stijl en detaillering betreft.

nog meer gevels

Ontwerp van verschillende grote Antwerpse bouwmeesters, vertonen deze woon- en winkelhuizen ondanks de bijzondere homogene totaalindruk (uniform gebruik van witte natuursteen voor de parementen, regelmatige pandenindeling, gelijke hoogtelijnen, accentueren van hoekgebouwen) toch een verrassende variatie wat betreft opbouw en decoratie: lijstgevels worden afgewisseld met weelderige puntgevels, verschillend van hoogte, de strenge neoclassicistische stijl verlevendigd met speelse neogotische barok. Meest in het oog springend is de concaaf gebogen noordelijke zijde. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11199)

en tussen stellingen het standbeeld van David Teniers de Jongere

De Zuid-Nederlandse kunstenaar David Teniers de Jonge werd in 1610 geboren in Antwerpen. David werd opgeleid door zijn vader David Teniers de Oudere (1582-1649), die als kunstenaar weinig successen kende. Vader Teniers had regelmatig geldproblemen en kwam uiteindelijk wegens schulden in het gevang terecht.
In 1633 werd David Teniers als meester ingeschreven bij het gilde in Antwerpen. Vier jaar later trad hij in het huwelijk met de rijke dochter van Jan Brueghel de Oudere. In 1645 werd Teniers deken van het Lucasgilde. Rond 1651 vroeg aartshertog Leopold Willem hem hofschilder en beheerder van de kunstcollectie te worden in Brussel. In 1663 richtte hij de Brusselse Academie op.

David Teniers werd in heel Europa populair en verdiende een groot vermogen.

David Teniers schilderde naast stillevens, portretten en landschappen ook genrestukken. Deze genrestukken stellen vaak scènes uit het Vlaamse volksleven voor. Aan het hof schilderde David Teniers bovendien 'galerijdoeken', waarop hij de hertogelijke collectie vastlegde. Bovendien kopieerde hij ongeveer 250 stukken uit deze collectie op kleiner formaat.

David Teniers overleed in 1690 in Brussel.
(
https://www.cultuurarchief.nl/kunstenaars/teniersdejongedavid1610.htm)

We steken opnieuw de leien over, dit is de Teniersplaats, en verder op de Keyserlei, richting Centraal Station. 50-55 jaar geleden waren hier heel wat horecagelegenheden waar dames hun namiddag kwamen passeren, zittend aan een tafeltje (achter een grote ruit), kijkend richting Keyserlei, met een kop koffie en ‘un pot d’eau chaud’ om hun koffie aan te lengen zodat ze langer konden blijven zitten… Nu lijkt die tijd helemaal voorbij, er zijn toch wel wat schreeuwerige borden en vitrines

De De Keyserlei is een drukke en bekende winkelstraat die het centraal station verbindt met de leien. Gelegen tussen Frankrijklei en Pelikaansstraat, loopt het rechte tracé van de straat via de Leysstraat en de Meir verder tot in de oude stad. Het is de eerste grote uitvalsweg die niet aansluit bij een voormalige stadspoort. In 1867 ontstond het weggedeelte van Frankrijklei tot ongeveer ter hoogte van de Breydelstraat. De doorsteek tot aan het huidige Centraal Station gebeurde in 1873. Van de oorspronkelijke benamingen Tenierslei en Wapperslei werd in 1893 afgestapt voor de huidige naam verwijzend naar Nicaise de Keyser(1813-87), schilder en directeur van de Antwerpse academie.

De basisbebouwing van de De Keyserlei bestaat uit eind-19de-eeuwse panden met bepleisterde lijstgevels in neoclassicistische of second empirestijl. Elk pand heeft op de begane grond een winkel- of horecafunctie. Van bij de aanleg van de straat, nodigde de ligging vlakbij het station uit tot het bouwen van winkels, cafés, hotels en bioscopen, functies die tot nog toe doorleven in het straatbeeld, maar die tevens tot vele onoordeelkundige verbouwingen hebben geleid. Een eind-19de-eeuws pand dat wel op een geslaagde, modernistische manier werd verbouwd, vinden we op nummer 14. Het pand kreeg in 1966-68 een totaal nieuwe gevel in opdracht van eigenaar A. Wegge naar ontwerp van architect R. De Braekeleer.

Het grote art deco winkel- en kantoorcomplex van dit Century Center werd tijdens het interbellum gebouwd en bepaalt sindsdien in grote mate het straatbeeld. De buurt rond het station kende tijdens het interbellum een enorme bloei op vlak van entertainment, met talrijke bioscopen, restaurants en feestzalen. De meeste cinema’s en evenementenzalen verdwenen uit het straatbeeld, zo onder meer Cinema Rex en zaal Alhambra. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11671)

het eerste gebouw op onze linkerzijde staat een eind verder naar achter, de Vlaamse Opera. Monumentaal operagebouw in beaux-artsstijl, opgericht door de stad Antwerpen in 1904-1907, naar een ontwerp van stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen, vanaf 1905 met medewerking van Emiel Van Averbeke.

In 1893 werd in Antwerpen onder impuls van de componist Peter Benoit het Nederlandsch Lyrisch Toneel opgericht, dat Nederlandstalige operavoorstellingen organiseerde in de vandaag verdwenen Vlaamse Schouwburg op de hoek van de Kipdorpbrug en de Italiëlei. Het Théâtre Royal (de huidige Bourlaschouwburg) programmeerde sinds zijn ontstaan in 1834 immers uitsluitend Franstalig operarepertoire, en dit tot 1933. Het stadsbestuur nam in 1896 het besluit tot de bouw van een nieuwe schouwburg, waarna een lange zoektocht begon naar een geschikte locatie. Tot de meest opmerkelijke voorstellen behoorden een vrijstaande inplanting te midden van de Teniersplaats op de as De Keyserlei-Leysstraat-Meir, of in het Stadspark op de hoek van Quinten Matsijslei en Rubenslei. In afwachting van de bouw, werden vanaf 1901 jaarlijks de nodige kredieten ingeschreven op de stadsbegroting. Uiteindelijk viel de keuze op het terrein van de Halles Centrales of "Criée" tussen de Frankrijklei en de Van Ertbornstraat. Deze ijzeren markthal met een tweetorenfront in pittoreske eclectische stijl naar een ontwerp door de architect Ernest Dieltiëns, was in 1892 opgericht door de maatschappij Halles et Marchés d’Anvers. Ter vervanging werd in 1903 een nieuwe "Criée" gebouwd tussen de Van Schoonhovenstraat en de Van Wesenbekestraat.
Stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen tekende in 1904 het ontwerp van het nieuwe operagebouw, na studiereizen naar buitenlandse schouwburgen. De bouwwerken door het aannemersbedrijf J.H. Bolsée & Em. Hargot, gingen nog hetzelfde jaar van start. De plechtige inhuldiging van de nog onvoltooide "Vlaamse Opera", later "Koninklijke Vlaamse Opera", vond op 17 oktober 1907 plaats, met een opvoering van "De Herbergprinses" gedirigeerd door de componist Jan Blockx. Als tweede bouwfase volgde in 1907-1909 de oprichting van het schermenmagazijn met gelagzaal op het hoekperceel van de Franklin Rooseveltplaats en de Van Ertbornstraat, waarvoor toenmalig conducteur Emiel Van Averbeke onder supervisie van Van Mechelen het ontwerp leverde. Dit gebouw was oorspronkelijk aan straatzijde van de eigenlijke schouwburg geïsoleerd door een drietal bestaande burgerhuizen en het Hotel Wagner. Pas in 1910 werd de plafondschildering door Charles Mertens in het auditorium geplaatst, in 1914 gevolgd door de drie plafondschilderingen door Emile Vloors in het foyer.

De "Vlaamse Opera" is de belangrijkste realisatie van Alexis Van Mechelen als stadsbouwmeester, een ambt dat hij bekleedde van 1902 tot zijn overlijden in 1919. Het gebouw is sterk verwant met zijn Stadsfeestzaal op de Meir, die uit 1908 dateert. Beide openbare gebouwen onderscheiden zich door een somptueuze beaux-arts-architectuur van Parijse inspiratie, een stijl in overeenstemming met de representatieve functie en feestelijke allure van de gebouwen.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6773)

De Keyserlei, volgestouwd met auto’s, met op de achtergrond het Centraal Station

hier zijn verschillende zaken van juweliers/diamantairs

het laatste gedeelte van De Keyserlei is ontdaan van geparkeerde voertuigen. Hier zijn parkeerplaatsen voor deelfietsen en deelsteps (meer info op https://www.antwerpen.be/deelauto-deelfiets-deelstep)

De Keyserlei eindigt bij het Centraal Station, vroeger ook wel de Middenstatie genoemd, Begrensd door het Koningin Astridplein aan de noordzijde, Pelikaansstraat aan de westzijde en Dierentuin aan de oostzijde.

De eerste Belgische spoorlijn, het segment Brussel-Mechelen, werd ingehuldigd op 5 mei 1835; op 3 mei 1836 volgde het segment Mechelen-Antwerpen. Het allereerste station te Antwerpen, toen "Antwerpen-Oost", was niet meer dan een houten barak gelegen buiten de toenmalige vestingen aan het begin van de Carnotstraat. Toen in 1843 de Schelde-Rijn-spoorweg werd geopend, werd een bijkomend goederenstation opgetrokken aan de gedempte Ankerrui. In 1854 werd het oude reizigersstation vervangen, nog steeds door een houten station, ter plaatse van het huidige Koningin Astridplein en de doorgang in de stadswallen aan de Teniersplaats door een stadspoort. Kort na de ingebruikname van dit station, met name op 26 juni 1854, werd de lijn Antwerpen-Roosendaal-Moerdijk officieel ingehuldigd. Toen in 1859 werd besloten de Spaanse vestingen te slopen, waardoor de militaire erfdienstbaarheden vervielen, die het bouwen van constructies uit bestendige materialen in een zone van 585 meter rond de vestingwal verboden, overwoog men de bouw van een stenen station. Men besloot het nieuwe station op te richten op de plaats van het oude en de spoorwegbedding te verhogen. De uitvoering der werken dateert van 1895-05. In de loop der jaren werden een aantal wijzigingen aangebracht. Bij Koninklijk Besluit van 12 maart 1975 werden reizigersgebouw, spoorweghal, verhoogde berm tot juist voorbij de Lange Kievitsstraat als monument beschermd. Schade veroorzaakt door vliegende bommen en ernstige erosieverschijnselen van stenen en metalen onderdelen noopte tot restauratiewerken, die sedert 1987 in uitvoering zijn.

Het Centraal Station bevat drie voorname onderdelen: het boven de grond verheven metselwerk waarop de spoorlijnen zijn gelegd, de overdekte spoorweghal voor aankomst en vertrek en het eigenlijke stationsgebouw met diensten en lokettenzaal.

Centraal station : overdekte spoorweghal (foto internet)

en aan de buitenzijde. De gemetste muren zijn duidelijk te zien, daarboven het gedeelte waar zich de spoorweghal bevindt (foto internet)

De werken voor de ophoging van de spoorweg werden aangevat in 1895. Over een lengte van 1500 meter, met name van de De Keyserlei tot de Zurenborgstraat, werd een berm opgeworpen van 5,96 meter hoogte die naar de nieuwe vestingen toe geleidelijk tot op het grondpeil zou afzakken. Verhoogde bermen binnen de ringspoorweg "de Centers", aan weerszijde bekleed met velerlei kleurige steensoorten afkomstig van Belgische groeven, ter hoogte van de sporen afgezet met ijzeren of stenen leuningen en kunstig vermeerderd met torens, torentjes, sculpturen, smeedwerk en mozaïeken. De vele torentjes geven toegang tot de dwars onder de sporen doorlopende spaarvelden in het metselwerk der gewelven, die ten gevolge van de zware trillingen regelmatig moeten worden geschouwd.

Met de bouw van de overdekte spoorweghal werd eveneens in 1895 van start gegaan, en op 15 juli 1898 werden de nieuwe installaties ingewijd. Het ontwerp van de hal, wellicht ten onrechte toegeschreven aan Louis Delacenserie, is vermoedelijk ook van de hand van ingenieur C. Van Bogaert. De uitvoering ervan werd toevertrouwd aan de "Compagnie Centrale de Construction SA." van Haine St.-Pierre.

De hal is 185 meter lang, 64 meter breed en 44 meter hoog (nok). De basis van de tien sporen, aangelegd op 5,96 meter hoogte, wordt gevormd door een reeks overwelfde ruimten die zich uitstrekken tot aan de Lange Kievitsstraat; aan de kant van de Pelikaansstraat zijn deze ingericht als winkel- en dienstruimte, onder meer opslagplaatsen, vervoergangen voor bagage bij vertrek en aankomst (verbinding met de perrons via liften), besteldiensten, postsortering, reizigersuitgang, verwarmings- en verluchtingssysteem; de monumentale schouw aan de kant van de Dierentuin zorgde voor de afvoer van laatstgenoemde.
De metalen structuur der overkapping opgevuld met glaspanelen, bestaat uit vijftien overspanningen van 12 meter van as tot as en een zestiende overspanning voor de aansluiting met het reizigersgebouw; vanuit deze laatste overspanning vertrokken de inmiddels gesloopte hoektorens.
Naar de voorsteden toe wordt de hal afgesloten door een reusachtig glazen scherm opgehangen aan een metalen structuur, oorspronkelijk met een overdaad aan smeedijzeren versiersels en ranke metalen minaretten van 54 meter aan weerszijden. Ten gevolge van roestaantasting dienden perronoverkapping en glazen scherm hoognodig hersteld. De twee eindbogen, die samen het glazen gordijn dragen, werden in oktober 1987 hydraulisch opgevijzeld voor demontage en vernieuwingswerken; het algemeen uitzicht van het glazen gordijn blijft bewaard doch van de voormalige rijkelijke versiering gaat heel wat teloor.

het einde van de spoorhal met het glazen scherm (foto internet)

Monumentaal reizigersgebouw met lokettenzaal in eclectische, voornamelijk neobarokke stijl, ontworpen door Louis Delacenserie. Aanvang der werken in 1900-01, ruwbouw voltooid in 1904, inwijding op 15 juli 1905.
Rechthoekig gebouw van drie bouwlagen onder leien mansardedak met centrale koepel, verschillende torens met dakruiter en ijzeren vorstkam. Lange gevel van 77 meter aan Koningin Astridplein met postkantoor rechts, telegraafkantoor links, korte gevel van 66 meter tegenover de De Keyserlei; de lokettenzaal bevindt zich middenin het gebouw; ze vormt één enkele ruimte van op de vloer tot aan de meer dan 60 meter hoge glazen koepel. De schikking van de gelijkvloerse verdieping wordt herhaald op de hogere verdieping, die men bereikt via twee hoofdtrappen; op deze twee verdiepingen ingedeeld rondom de centrale patio bevinden zich de talrijke technische en administratieve diensten van de spoorwegen.

centrale hal (foto https://www.thephotographer.be/2016/02/het-prachtige-station/)

Het niveauverschil van bijna 6 meter tussen reizigersgebouw en overdekte spoorweghal wordt opgevangen door vier traparmen.
Aan Koningin Astridplein en De Keyserlei vertoont het gebouw twee monumentale gevels. Het gedeelte dat uitziet op de Dierentuin is architectonisch minder verfijnd, terwijl de praal van de gevel aan de perronzijde aansluit bij de prachtig bewerkte muren van de grote hal.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7051)

de perrons bevinden zich in de overkoepelde hall, vroeger op een en dezelfde verdieping, nu op drie verschillende verdiepingen

de voornaamste gevel van het Centraal Station op het Koningin Astridplein

We steken het Koningin Astridplein over

aan de overzijde de toegang tot de zoo, nu wegens corona gesloten

daarnaast Café-restaurant Paôn Royal van vijf traveeën en drie bouwlagen onder gebogen zadeldak (leien, nok parallel aan de straat) met zwaar natuurstenen aandak aan zuidzijde, naar ontwerp van Emile Thielens en Emiel Van Averbeke, van 1899.

Symmetrisch opgebouwde lijstgevel. Verhoogde, risalietvormende middenpartij van drie gemarkeerde traveeën met mezzanino en attiek; rechthoekige bel-etagevensters onder ijzeren latei, voorafgegaan door natuurstenen balkon over volledige breedte van het risaliet; hogerop gekoppelde rondboogvensters met spitsboogomlijsting gevat in kolossale korfboognissen met graffitopanelen van rood-bruin rankwerk in het boogveld en wit-bruine pauwen op de borsweringen; mezzanino met drie lichtvensters en sierpanelen.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7026)

Koningin Elisabethzaal, behorend tot het zoo-complex

Koningin Astridplein:Gelegen voor het Centraal Station, aan de noordzijde begrensd door Van Wezenbeke- en Van Schoonhovenstraat. Langwerpig plein, in zijn huidige vorm ontstaan nadat circa 1904 het "Ooststation", de voorganger van het Centraal Station was gesloopt, vandaar de voormalige benaming zogenaamd "Statieplein"; sedert 1935 genoemd naar koningin Astrid(1905-35). Zuidzijde volledig ingenomen door de voorgevel van het Centraal Station; de lange west-en oostzijde met winkelhuizen uit het laatste kwart van de 19de eeuw en het eerste kwart van de 20ste eeuw, van gemiddeld vier bouwlagen, alternerend met bioscoopzalen opklimmend tot circa 1935; een aantal huizen van de oostelijke bebouwing maakt deel uit van het Dierentuincomplex. Middengedeelte met bloemperken en graspartijen afgezet met ijzeren hek op hardstenen sokkel.

Voor het station staan twee monumentale verlichtingspalen in eclectische stijl, van 1911, met rond voetstuk van graniet, aan de basis uitgerust met zitbanken, hogerop omgeven door bronzen putti en guirlandes, kelkvormige luchtertjes en kralensnoer; de hoge, ranke lichtpaal bovenaan met cirkelvormige metalen lichtarmatuur. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11755)

Voor ons zien we de poort van Chinatown, we gaan door de poort en we komen in de Van Wesenbekestraat

Tussen Gemeentestraat en De Coninckplein, samen met Van Schoonhovenstraat geopend circa 1875 op de vrijgekomen gronden van de zogenaamde Hollandse spoorweg en Rijnspoorweg. Naamgeving in 1876 naar Pieter en Jan Van Wesenbeke, 16de-eeuwse stadssecretarissen; rechte straat met bebouwing uit het laatste kwart van de 19de eeuw en de 20ste eeuw. Veelal neoclassicistische bepleisterde en beschilderde lijstgevels met ritmerende lijsten en kordons, enkele centrale balkons en erkers. Rechthoekige muuropeningen. Opvallende aanwezigheid van winkels en restaurants met Chinese specialiteiten. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11909)

We komen in een totaal ander gedeelte van ’t stad. De grootse gebouwen en wijken liggen achter ons

enkele gebouwen, met Chinese winkels of Chinese zaken (en in China weet men niet altijd wat er zich achter de gevel bevindt …)

hier een naambordjeDe van Wesenbekestraat is de “Chinatown” van Antwerpen. Beide uiteinden van de straat worden bewaakt door marmeren leeuwen, die de bewoners van de straat beschermen. De Chinese sfeer wordt nog eens benadrukt door de met draken versierde straatverlichting. De straat is gevuld met winkels en supermarkten met Chinese, Thaise en andere uitheemse voedingswaren en gebruiksartikelen. Uiteraard tref je hier een ruime keuze aan Aziatische en Chinese restaurants aan. Er is een bijzondere sfeervolle overdekte markt, Criée, met een ruim aanbod aan groente en fruit, vis en verschillende vleeswaren. (http://www.stedentrip.com/bezienswaardigheden-antwerpen/van-wesenbekestraat-antwerpen)

horeca is gesloten, enkel de winkels zijn open

wanneer we op het einde van de Van Wezenbekestraat komen, kijken we even achterom. Hier bewaken leeuwen de Chinese bevolking en zaken

Het De Coninckplein bevindt zich op het einde van de Van Wesenbeekstraat

Gelegen tussen Van Schoonhoven- en Lange Beeldekensstraat in het centrum van het zogenaamde "Statiekwartier". Aangelegd aan de periferie van de Spaanse vesting werd dit pleintje op 8 augustus 1868, overeenkomstig het stratenplan van Genard "Solvijnsplein" geheten. De commissie Gerrits had in deze buurt echter liever namen van vrijheidsstrijders en stelde de naam Pieter de Coninc voor, naar de deken der wevers en aanvoerder (samen met Jan Breydel en 

) van de zogenaamde "Brugse Metten" (1302). De naamwijziging werd aangenomen op 22 maart 1869. Driezijdig met platanen beboomd plein omgeven door verhakkelde bebouwing van burgerhu

ien uit vierde kwart 19de eeuw, (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11669)

1het centrale gebouw: Burgerhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl

Burgerhuis in neo-Vlaamserenaissance-stijl samen met het rechts aanpalende neogotische burgerhuis gebouwd naar een ontwerp door de architect Albert Delrue uit 1881. Opdrachtgever was Joseph Hubert Kockx, een handelaar in confectiekleding uit de Schippersstraat, die vervolgens zijn intrek nam in het linker pand (nummer 19). In 1872 had hij op het hoekperceel van De Coninckplein en Van Arteveldestraat al twee gekoppelde neoclassicistische burgerhuizen laten bouwen. Op de aanpalende percelen zijde Van Arteveldestraat volgden in 1879 en 1880 de neo-Vlaamserenaissance-huizen “In den Arend” en “Jacob van Artevelde”, waarvoor Kockx een eerste maal beroep deed op Delrue.
De burgerhuizen Kockx behoren tot het vroege oeuvre van Jan Delrue, van wie een vijfentwintig nieuwbouwprojecten zijn geïdentificeerd uit de jaren 1877 tot 1894. Hij paste voor zijn burgerhuizen zowel de conventionele neoclassicistische stijl toe, als een rijk geornamenteerde tot pittoreske neo-Vlaamserenaissance, neobarokke of neogotische vormentaal. De architect was aanvankelijk vooral actief in de Stationswijk, en vanaf midden jaren 1880 ook in Zurenborg, waar hij enkele huizengroepen tot stand bracht voor de Naamlooze Maatschappij voor het bouwen van Burgershuizen in het Oostkwartier. De laatste tien jaar van zijn leven – hij overleed op vijfenveertigjarige leeftijd – lijkt Delrue niet meer actief te zijn geweest.
Balkons met voluut- of stafwerkconsoles, postamenten waarop bolornamenten of siervazen, en doorgetrokken balustraden accentueren de middenas. Van de tweeledige, door voluten, pilasters, wortelmotieven en waterlijsten gemarkeerde geveltop, is de bekroning vermoedelijk kort na de Tweede Wereldoorlog vereenvoudigd.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6682)

Net zoals de andere straten in dit gedeelte van de stad, is de veiligheid nog niet wat het zijn moet

BUURTREPORTAGE. De heropleving van het De Coninckplein: “Vroeger boden ze je hier coke aan, maar die tijd is voorbij”
Lange tijd had het De Coninckplein de naam het gevaarlijkste plein van ’t Stad te zijn. Maar Sylvia Kiebooms (51) herinnert zich nog goed de tijd dat het een swingend plein was, vol cafés waar balorkestjes ten dans speelden. “Zoals café Kiebooms, waar mijn grootvader Leo achter de toog en de accordeon stond. Het De Coninckplein was lang de plek waar heel Antwerpen uitging. Nu is het na een moeilijke periode aan het heropleven.”
(Artikel Gazet van Antwerpen katrijn serneels  Zondag 20 mei 2018 om 09:25)

Permeke bibliotheek, voorheen Modernistisch complex bestaande uit een service-station en een toonzaal voor autoverkoop, gebouwd in opdracht van het garagebedrijf Oscar Permeke, naar een ontwerp van de architecten Vincent Cols en Jules De Roeck uit 1938.

Van garage naar bib: Er duiken nog bibliotheken op in de stad. Zoals de openbare stadsbibliotheek Permeke. Ze kwam op de plek van de vroegere Ford-garage van Oscar Permeke, neef van kunstschilder Constant Permeke. In die garage werkte zelfs Vlaams auteur Jef Geeraerts ooit nog. Sinds 2005 pronken zijn boeken er, samen met zo’n 230 000 andere titels. (https://www.antwerpen.be/info/57298b08aea8a779288b...

Daarna komt de Rotterdamstraat aan de beurt. 50 jaar geleden hadden de meeste huizen hier rode of groen of paarse lampen om de dames in de vitrine te verlichten. Hier kwam je niet, tenzij de bus, komende van het Centraal Station naar de Oude tunnel, via de Rotterdamstraat reed. Dit lijkt ondertussen toch veranderd en veiliger

Tussen Sint-Jansplein en De Coninckplein. Het straatgedeelte tussen Sint-Jansplein en Olijftakstraat dateert van 1867, zie naamgeving in dat jaar, de verlenging tot aan het De Coninckplein ter plaatse van de voormalige spoorweg naar Rotterdam, dateert van 1876. Vooral enkelhuizen uit tweede helft 19de eeuw met neoclassicistische stijlkenmerken; verschillende huizen met balkon.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11854)

nee, geen groen hier, de versiering lijkt in kunststof te zijn

herken je hem?

Architectenwoning Henri Frans Van Steenbergen

Burgerhuis in neoclassicistische stijl naar een ontwerp door aannemer en bouwmeester Henri Frans Van Steenbergen uit 1901. De bouwaanvraag werd ingediend uit naam van de heer Daelemans, maar Van Steenbergen nam na de voltooiing gedurende enkele jaren zelf zijn intrek in de woning. Deze jongere broer van Martin Van Steenbergen, met wie hij aan het begin van zijn loopbaan kort samenwerkte, was in Antwerpen actief van de late jaren 1880 tot midden jaren 1920. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/307905)

hier staat niet elke woning op de erfgoedlijst

Burgerhuis in neoclassicistische stijl. Burgerhuis in neoclassicistische stijl gebouwd in opdracht van de heer Fr. Verzwijvelen, naar een ontwerp door Henri Frans Van Steenbergen uit 1902. Deze aannemer en bouwmeester had op het rechts aanpalende perceel in 1901 al een gelijkaardige woning gebouwd, die hij vervolgens zelf enkele jaren betrok.

De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen beslaat de gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda de begane grond, geflankeerd door de keuken annex pomphuis en wc in de achterbouw.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/307904)

Burgerhuis in neoclassicistische stijl

Deze neoclassicistische burgerwoning werd rond 1886-1888 opgetrokken voor wisselagent Léon Hessels, naar een ontwerp van de Antwerpse bouwmeester Sébastien Van Besten uit 1886. De woning is een zeer gaaf bewaard, typisch voorbeeld van de burgerhuizen die we in de eind-19de-eeuwse wijken van Antwerpen als basisbebouwing terug vinden: de woning telt drie traveeën en twee bouwlagen onder mansardedak, kent een standaard neoclassicistische gevelafwerking en dito eind-19de-eeuwse interieurindeling. Dit type woning, zijnde een eenvoudig neoclassicistisch burgerhuis, is tevens kenmerkend voor het tot nog toe gekende oeuvre van architect Sébastien Van Besten, van wie in Antwerpen talrijke nieuwbouwprojecten zijn teruggevonden daterend uit midden jaren 1870 tot 1899. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/214852)

De Rotterdamstraat komt uit op het Sint-Jansplein, dat was 50 jaar geleden eveneens een no-gone zone.

Tussen Vondelstraat en Sint-Gummarusstraat. Ruim plein aangelegd circa 1870 op een gedeelte van het zogenaamde bastion van de Dam, een uitwas van de Spaanse vesting. Genoemd naar de herberg "den ouden St.-Jan". Overwegend winkelhuizen uit de tweede helft van de 19de eeuw met neoclassicistische stijlkenmerken. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11867)

Buurtbewoners Sint-Jansplein zijn overlast beu: “Grootste openluchtcafé van ’t Stad sinds coronamaatregelen” Buurtbewoners zijn de overlast op het Sint-Jansplein beu. Sinds de coronamaatregelen van kracht zijn, is die overlast volgens hen sterk toegenomen. “Van ’s morgens tot ’s avonds zitten hier tweehonderd mensen zich te bezatten en te drogeren, met vechtpartijen en vuiligheid tot gevolg”, klinkt het.(artikel GvA Jan Stassijns, Sam Reyntjens Zaterdag 9 mei 2020 om 05:00)

Het plein heeft zelfs een eigen website http://www.sintjansplein.be/reportages.php

We blijven aan de zijde van het Sint-Jansplein om in de Sint-Gummarusstraat te belanden

Tussen Oude Steenweg en Dambruggestraat. Reeds in 1580 vermeld als "Muelekenstraetken", in 1846 als "Sint-Jansstraat"; kort daarop werd de huidige naam aangenomen. Straatverbreding in 1861. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11866)

Op het einde slaan we links in, in de Dambruggestraat

Gelegen tussen Carnotstraat en Viaductdam. Oude verbindingsweg tussen het zogenaamde "Statiekwartier" en het gehucht zogenaamd "Dam" ontstaan in 1846 door samenvoeging van het zogenaamde "Hoerenstraatje" (het zuidelijk deel van de huidige Dambruggestraat tussen Carnot- en Muizenstraat), de "Nieuwe Steenweg naar Borgerhout" (van Muizenstraat tot Oude Steenweg) en een deel van de toenmalige "Oude Steenweg" (van Oranjestraat tot aan de latere Viaduct-Dam). Door de bouw van circa 1870-75 van de zogenaamde "Hoofdgoederenstatie" werd het noordelijk deel van de Dambruggestraat van de rest van de straat geïsoleerd; in 1876 werd dit deel van de Bredastraat toegevoegd. Naamgeving naar de brug over de Grote Schijn die het eiland Dam of Dambrugge met het vasteland verbond. Gekasseide straatweg met heterogene bebouwing van woon- en winkelhuizen uit tweede helft 19de eeuw; enkele appartementsgebouwen uit het tweede en derde kwart van de 20ste eeuw en vele aanpassingen voornamelijk nabij de Carnotstraat. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11664)

dit gebouw ziet er verlaten uit. Misschien is er toch nog iets van te maken. Burgerhuis in art-nouveaustijl

Burgerhuis in art-nouveaustijl gebouwd in opdracht van de houthandelaar Edmond Quaeyhaege, naar een ontwerp door de architecten Emile en Modest Van Nieuwerburgh uit 1901. Later dat jaar en in 1908 werden nog houtloodsen opgetrokken op de achterliggende gronden (gesloopt). In 1964 bij testament nagelaten aan de Broeders van de Christelijke Scholen, werd het pand in 1983 met behoud van de gevel geïntegreerd in de nieuw gebouwde turnzaal van het Sint-Henricusinstituut, naar een ontwerp door de architect Walter Cogge.
Emile Van Nieuwerburgh was in Antwerpen actief minstens vanaf 1873, tot de overdracht van zijn praktijk aan zoon Modest omstreeks 1905. Waar het gekende oeuvre van Emile vasthield aan het conventionele neoclassicisme, paste Modest vóór de Eerste Wereldoorlog zowel het eclecticisme als de art nouveau toe. Zijn laatst gekende bouwproject in Antwerpen dateert uit 1914, na de Eerste Wereldoorlog was hij in Aarschot gevestigd
Een balkon met gesculpteerde consoles en een smeedijzeren borstwering accentueert de bel-etage. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, met een brede korfboogpoort in de rechter travee, hoefijzerboogvensters op de begane grond en bel-etage, en steekboogvensters op de tweede bouwlaag. Zij onderscheiden zich door rijk gesculpteerde imposten en sluitstenen, en mozaïekpanelen op de borstweringen. Daarvan is enkel het paneel op de eerste verdieping bewaard, met de naam van de bouwheer “QUAEYHAEGE”. De boogvelden van de boogfries dragen een sgraffitodecor. Een houten kroonlijst vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de vensters met art-nouveau roedeverdeling is bewaard, op de bel-etage gevuld met kleurrijke glas-in-loodramen in een radiaal patroon van bloemmotieven.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/6669)

beeld van de Rotterdamstraat

Op het einde van de Geraniumstraat, een zijstraat, is de toren van de Sint-Amanduskerk te zien

Panamarenkohuis, Het Panamarenkohuis is één van de meest opvallende en bekendste woningen in Antwerpen-Noord. Kunstenaar Panamarenko (Henri Van Herwegen, geboren in Antwerpen, 5 februari 1940, overleden in Horebeke op 14 december 2020 ) woonde en werkte meer dan dertig jaar in deze woning op de stompe hoek van de Biekorf- en de Trapstraat. Toen Panamarenko in 2002 Antwerpen verliet, schonk hij de woning aan de Vlaamse Gemeenschap. Het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (MuHKA) beheert het pand sindsdien.

De woning werd net als de andere bebouwing in dit deel van de Biekorfstraat gebouwd in de jaren 1880. De bouwaanvraag werd in 1887 ingediend door B. Van Aerde, in opdracht van A. Ooms-Marselis, een Antwerpse koopman. De woning past met haar verhoudingen en bouwstijl perfect in het straatbeeld, dat vooral eind-19de- of begin-20ste-eeuwse rijhuizen van twee tot drie bouwlagen en drie traveeën met een neoclassicistische of art-nouveaugetinte lijstgevel bevat.
Deze hoekwoning heeft drie bouwlagen en drie + twee traveeën, oorspronkelijk onder een zadeldak. De gevel kreeg in de jaren 1880 een eenvoudige, standaard neoclassicistische afwerking, met een houten kroonlijst op klossen en consoles, een hardstenen plint, kordonlijsten en regelmatig geplaatste, rechthoekige muuropeningen in geprofileerde omlijstingen. De begane grond is versierd met imitatievoegen, is afgelijnd met een brede puilijst op klossen en had oorspronkelijk een houten winkelpui in de drie rechter traveeën, met een etalagevenster en winkeldeur in de gevel van de Trapstraat, en een deur die leidde naar de woning in de gevel aan de Biekorfstraat.
De begane grond werd later aangepast, met de verwijdering van de winkelpui, het aanbrengen van een deuropening in de meest linkse travee en het plaatsen van een poort op de plaats van de etalage. Ondertussen kreeg de gevel een bruine verflaag.
De woning is gebouwd op een spits toelopend, wigvormig perceel. Een gevelbrede leefruimte bevindt zich aan straatzijde, met daarachter de haaks op de zijmuur geplaatste traphal rechts en links de keuken. Op de verdieping zijn de slaapkamers, boven een zolderverdieping. In de achterliggende punt van het bijna driehoekig perceel, een kleine koer.

De woning verwierf bekendheid omdat kunstenaar Panamarenko er woonde en werkte. Als eigenaar van het pand voerde hij een aantal belangrijke verbouwingen uit. In 1986 diende hij samen met architect Luc Deleu een regularisatiedossier in voor de hoge glazen overkapping van de binnenkoer, ingericht als broeikas. De regularisatie werd toegestaan en de bouwvergunning werd verleend. Luc Deleu was een goede vriend van Panamarenko en begeleidde alle verbouwingen aan het Panamarenkohuis.
Een jaar later, in 1987, volgde een bouwaanvraag voor het plaatsen van een grote glazen loggia op de eerste verdieping, over de volledige breedte van de gevel. Deze beeldbepalende aanpassing werd goedgekeurd en zorgt sindsdien voor de duidelijke herkenbaarheid van de kunstenaarswoning.
Het kantoor T.O.P. Office van architect Luc Deleu en zijn echtgenote Laurette Gillemot, tekende de plannen voor de loggia. De stalen constructie wordt gedragen door houten onderbalken. De loggia is bijna tien meter breed, en volgt de geknikte gevel. De erker is 3,80 meter hoog en steekt ongeveer 90 cm naar voor uit de gevel. De massieve constructie is opgedeeld in twee rijen met stalen panelen, waarin telkens twaalf (onderste rij) of vijftien ruitjes (bovenrij) in lood zijn gezet. De ruiten zijn in dubbele beglazing uitgevoerd. De afgeschuinde zijpanelen en een aantal van de afhellende bovenpanelen kunnen opengedraaid worden. Panamarenko gebruikte deze loggia voor zijn hoge kamerplanten en als volière voor zijn papegaaien.
Tijdens de verbouwing van 1987 werd ook de begane grond verbouwd. Er kwam een garagepoort op de plaats van de winkelpui. De toegangsdeur werd verplaatst naar de meest linkse travee. Een andere ingreep, in het interieur, was het weghalen van het 19de-eeuwse trappenhuis, waardoor de garage een stuk groter werd. Vanaf dan was de verdieping enkel te bereiken via de ijzeren trap in de overkoepelde koer.

Bij de herbestemming tot museumwoning vanaf 2002, leidde Luc Deleu opnieuw de werken aan de woning. De woning werd zo goed mogelijk in oorspronkelijke staat behouden, inclusief de volledige inboedel die Panamarenko samen met de woning had geschonken. Onder meer de bakelieten lichtschakelaars, de mozaïekvloer, het door de kunstenaar gemaakte behangpapier, en het hang- en sluitwerk van de binnendeuren werd bewaard. Alle aanwezige objecten, het meubilair, de kledij en de kunstwerken die in de woning aanwezig zijn, zijn authentiek.
Tegelijk met de structurele renovatie werd in 2011 een stalen helikopterplatform op het dak van de woning geÏnstalleerd, een idee van Panamarenko.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/216773)

Via wat zijstraatjes komen we in de Oranjestraat waar een groot deel van de zuidelijke straatzijde ingenomen wordt door 2 scholen (de toegang voor de jongensschool en deze voor de meisjesschool was in een verschillende straat)

een kleiner gebouw, de onderwijzerswoning en turnzaal, van de voormalige stedelijke lagere meisjesschool 17

gevolgd door de speelplaats en de schoolgebouwen van de meisjesschool

daaropvolgend een tussengebouw

en dan in spiegelbeeld hetzelfde voor de stedelijke lagere jongensschool 12

Scholengroep gevormd door de vroegere lagere Jongensschool 12 en de lagere Meisjesschool 17, die de oostelijke helft beslaat van het bouwblok gevormd door Oranjestraat, Sint-Jobstraat, Biekorfstraat en Trapstraat. Het complex in eclectische stijl kwam tot stand in opdracht van de Stad Antwerpen, naar een ontwerp van stadsbouwmeester Pieter Dens uit 1876. De werken begroot op achttien maanden werden bij openbare aanbesteding op 12 maart 1877 toegewezen aan de aannemer Jean Van Lieshout, voor een bedrag van 336.938 Belgische frank. De plechtige inhuldiging van de scholengroep vond plaats op 21 april 1879.
De jongensschool met inkom aan de Oranjestraat, en de meisjesschool met inkom aan de Biekorfstraat, zijn gespiegeld qua opbouw. Beide bestonden oorspronkelijk uit een volledige en een gedeelde klassenvleugel, samen goed voor twaalf klassen, een speelplaats met sanitair, een onderwijzerswoning en een turnzaal. Van de middenvleugel hoorde de noordelijke helft bij de jongensschool en de zuidelijke bij de meisjesschool. De onderwijzerswoningen en turnzalen zijn symmetrisch ingeplant aan beide uiteinden van het complex, de eerste zijde Oranjestraat, de tweede zijde Biekorfstraat.
Van de drie klassenvleugels kregen de uiterste twee in 1918 een bijkomende derde bouwlaag met elk vier extra klaslokalen. Van deze ingreep door stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen ontbreekt het aanbestedingsdossier, en van de bouwplannen is enkel een niet gedateerde kopie teruggevonden. Voor het schoolcomplex, destijds de Stedelijke Middelbare Meisjesschool 2 en de Gemengde School 12, maakte de architect Hendrik Suykerbuyk in 1965-1966 een ingrijpend renovatieproject op, onder supervisie van stadsbouwmeester Ferdinand Peeters. Voor de uitvoering in sterk gereduceerde vorm tekende Suykerbuyk in december 1975 een nieuw ontwerp, gewijzigd in december 1977. Van deze ingreep dateren de heropbouw van de inkompaviljoenen, het sanitair en de afsluitmuren aan Oranjestraat en Biekorfstraat. Ook de daken van klassenvleugels en turnzalen werden in deze renovatiecampagne vernieuwd, met sloop van respectievelijk de geveltoppen en dakvensters. Het complex huisvestte op dat moment de Stedelijke Middenschool 6.

De scholengroep in de Oranjestraat en Biekorfstraat behoort tot het twaalftal vooral lagere scholen, dat Pieter Dens tijdens zijn ambt als stadsbouwmeester tot stand bracht. De meest imposante gebouwen uit deze reeks zijn de Middelbare School voor Meisjes in de Lange Leemstraat, het Koninklijke Atheneum aan de Franklin Rooseveltplaats, en het Stedelijk Onderwijsgesticht 2 in de Van Maerlantstraat. Voor deze latere realisaties paste de stadsbouwmeester een monumentale eclectische architectuur toe, beïnvloed door de neorenaissance. Benoemd op 1 juli 1863, bleef Dens in functie tot 1884. Tijdens deze periode verrezen in Antwerpen van zijn hand behalve de schoolcomplexen, onder meer de verdwenen Vlaamse Schouwburg aan de Kipdorpbrug, het oude Slachthuis aan de Lange Lobroekstraat, en negen politiecommissariaten.

Het door een tegelfries gemarkeerde tweede register draagt in de uiterste klassenvleugels een natuurstenen paneel met de inscripties “GEMEENTE SCHOOL VOOR JONGENS” of “GEMEENTESCHOOL VOOR MEISJES”, en in de middelste vleugel het gebeeldhouwde stadswapen van Antwerpen.

het einde van de Oranjestraat is het einde van de bebouwde zone, hier begint het gebied van de oude dokken, spoorlijnen en verderop de Singel

De veiligheid in dit gebied is niet wat het zijn moet. Hier gebeuren af en toe schietpartijen, granaatinslagen, het drugsmilieu heeft hier voet aan de grond …
(meer op https://radio2.be/antwerpen/extra-veiligheidsmaatr...

De Oranjestraat geeft uit op Park Spoor Noord.
In 2005 startte de aanleg van het stedelijk landschapspark Park Spoor Noord op de terreinen van het voormalig spoorwegemplacement. Drie oude spoorweggebouwen en twee beschermde watertorens zijn nog enkel overblijfselen. Het park is aangelegd op een 24 hectaren groot oud spoorwegemplacement dat er al jaren verlaten bij lag. Het heeft enkele speeltuinen, een spectaculaire bmx- en skatebowl, twee heerlijke waterspeeltuinen en een shelter met tijdelijk zomerterras van bar Cargo. Het park is een hit bij de Antwerpenaars die hier komen spelen,
tijd uitgegroeid tot een van de populairste plekken van Antwerpen. Het park wordt intensief gebruikt door buurtbewoners, sporters en verenigingen maar dankzij de openheid is er genoeg ruimte voor iedereen.

voor ons nog enkele overgebleven gebouwen

Park Spoor Noord is een landschapspark gelegen in de wijk Dam-Schijnpoort, district Antwerpen in de gelijnamige stad Antwerpen dat werd aangelegd op de terreinen van het voormalige rangeerstation "Antwerpen Dam" van de NMBS.
Tot de aanleg van het spoorwegemplacement in 1873 bevonden zich op het huidige Park Spoor Noord het fort van Dambrugge (later fort Pereyra genoemd) en de Lunet Stuivenberg (later Fort Carnot genoemd).[1] Het oude spoorwegemplacement was een terrein van 24 hectare (1,6 km lang) dat een wig vormde tussen de wijken Dam, Stuivenberg en Seefhoek. Een eeuw lang werden er op deze industriële site talloze treinstellen geparkeerd, locomotieven onderhouden en hersteld. Ook kregen de spoorarbeiders hier hun opleiding. De NMBS zette zijn laatste activiteiten stop in 2001. Het depot verhuisde naar de huidige site Antwerpen-Noord.
In 1998 werd het gebied op het gewestplan ingekleurd als ‘zone voor stedelijke ontwikkeling’ en de stad besliste een deel van het terrein als park te bestemmen. Die beslissing kon aanvankelijk op heel wat scepticisme rekenen, enerzijds omdat het rangeerstation er al zo lang lag en men het zo gewoon was dat men niet meer zag wat voor een mistoestand deze plek geworden was, anderzijds speelde ook de negatieve reputatie van de aanliggende buurten een rol en betwijfelde men het nut van een park. Een bewonersenquête in die buurten toonde echter de wens naar groen en ruimte aan gezien de extreme dichtheid: slechts een op de acht huizen beschikt over een buitenruimte.
Om het economisch rendabel te maken werd de kop Spoor Noord langs de Leien voorbehouden voor stedelijke ontwikkeling. In ruil om de kosten van de sanering op zich te nemen kreeg de NMBS een oppervlakte van 192.000 m² aan bouwrechten. Om zo veel mogelijk park over te houden werd deze vooral met hoogbouw gerealiseerd. Zodoende zou het park een respectabele 18 hectare groot zijn. Het terrein waar het park zou komen werd door de NMBS voor een symbolische som van 1 euro aan de stad overgedragen.
In 2005 werd begonnen met de aanleg van het park dat ontworpen werd door Studio Associato Secchi-Viganò - de studio van de Italiaanse ontwerpers Bernardo Secchi en Paola Viganò -, in samenwerking met Meertens & Steffens, Buro Kromwijk en Iris Consulting. In 2008 werd het westelijke deel geopend, in de zomer van 2009 opende ook het oostelijke deel. Het park en vormt een van de meest geslaagde voorbeelden van moderne stadsontwikkeling en werd een instant succes. In de zomer komen er duizenden mensen bijeen.

We wandelen het hele park door, onder enkele bruggen met druk verkeer

oude spoorweggebouwen, gerenoveerd en met een nieuwe bestemming

Het park is geen park in de traditionele zin, want er staan amper bomen, een bewuste keuze om het onveiligheidsgevoel te beperken. Park Spoor Noord is vooral één grote groene weide, met speelvoorzieningen voor de jeugd, twee fonteinen, een skatepark, fiets- en wandelvoorzieningen, etc. In het oostelijk deel ligt de klemtoon op sportvoorzieningen, zoals pingpongtafels, basketbalvelden e.d.m. Tevens worden in het park allerhande voorstellingen georganiseerd, onder meer in de Cargo-Loods, een van spoorweggebouwen die werden behouden. In augustus 2010 werd er het elfde jeugdcentrum van de Stad Antwerpen geopend.
(
https://nl.wikipedia.org/wiki/Park_Spoor_Noord)

nog enkele beelden van het park en de gebouwen

Een gedeelte van het westelijke park is afgesloten omwille van werkzaamheden

Op het westelijke einde van het park, bevindt zich rechts het Kempendok, wij wandelen verder door de Kempenstraat. Ook hier heel wat werkzaamheden, het is soms balanceren op een smalle steen met links en rechts enkele 10-tallen cm diepte omdat de straat en de stoep nog niet bestaan

het Kempendok, achter de nadar

Na enkele kruispunten komen we in de Londenstraat

Tussen Verbindingsdok-Oostkaai en Kempisch Dok-Westkaai. Brede straat waar eertijds de Lillopoortvest lag, bij aanleg in 1868 Engelsestraat genoemd, in 1869 Londenstraat; begin 20ste eeuw gedeeltelijk zogenaamd Donkerenhoek. Drukke straat (zie toegangsweg Havengebied) met naast banale rijhuizen, enkele magazijnen, een schoolgebouw en een dienstgebouw voor havenarbeiders. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11793)

Werkmanswelzijn, later Technicum. Het Technicum Noord-Antwerpen is ondergebracht in de gebouwen van het vroegere "Werkmanswelzijn", een complex in neogotische stijl tussen de Londenstraat en August Michielsstraat, naar een ontwerp door de architect Edmond Leclef uit 1898, voltooid in 1911 en verbouwd in de loop van de jaren 1930.

De gebouwen van het vroegere “Werkmanswelzijn” die opklimmen tot 1898, zijn ingeplant tussen de Londenstraat en August Michielsstraat. Sinds 1909 wordt in het complex van het huidige Technicum Noord-Antwerpen technisch en beroepsonderwijs verstrekt. De Londenstraat, zo genoemd sinds 1869, werd aangelegd op de as van de voormalige Spaanse wallen ten oosten van de Lillopoort. Zij vormt de zuidelijke afsluiting van het “extra muros” deel van het Eilandje, dat in het laatste kwart van de negentiende eeuw geleidelijk aan gestalte kreeg en gekenmerkt wordt door een sterke vermenging van wonen en werken. De naam Londenstraat verwijst zoals de meeste straten van het Eilandje naar een havenstad. De August Michielsstraat werd pas in 1884 geopend en kreeg de naam van een Antwerps gemeenteraadslid.

De bouwgrond voor het “Werkmanswelzijn”, 2.704 vierkante meter in totaal, werd geleverd door de Société Immobilière d’Anvers, die na het slechten van de Spaanse wallen aanzienlijke stukken grond van de stad had aangekocht. Bij de bouwaanvraag van 1898 formuleerde aanvrager en ontwerper Edmond Leclef zijn verzoek als volgt: “Construction d’un bâtiment destiné à servir de Phalanstère et d’hôtel pour les ouvriers”. Opdrachtgever was de Société Anonyme Werkmanswelzijn, een vereniging van welstellende Antwerpse katholieken opgericht op 16 mei 1898 door ingenieur Frédéric Belpaire. De instelling werd onder het beheer geplaatst van de Aalmoezeniers van de Arbeid, een congregatie die in 1894 door de Vlaming Theophiel Reyn in Luik was opgericht. Het "Werkmanswelzijn" had tot doel een gaarkeuken en wasgelegenheid te bieden aan dokwerkers, schippers en arbeiders, evenals logement. Veel werklieden in de Antwerpse haven en industrie kwamen uit de polderstreek, de Kempen, het Waasland, zelfs uit Brugge, en gingen dikwijls alleen maar in het weekend naar huis. Ook het Gesellenverein, een organisatie van jonge, katholieke en ongehuwde Duitse arbeiders die in Antwerpen vertoefden, vond er tot 1914 onderdak. In de feestzaal, de latere machinezaal, zorgden toneel- en turnkringen voor ontspanning, een zangkoor luisterde de kerkdiensten op.

In juni 1900 werd in dezelfde context "Het Beste Brood" gesticht, volgens de statuten een coöperatie die zich zou bezig houden met alle nijverheden en instellingen nuttig tot de stoffelijke en zedelijke verbetering van de werkende klasse. De voornaamste aandeelhouder was graaf Henri Le Grelle, broer van één van de stichters van het "Werkmanswelzijn". Tot de andere leden van de beheerraad behoorden Frédéric Belpaire en Charles Hertoghe. In 1901 kocht "Het Beste Brood" twee percelen grond aan weerszijden van het "Werkmanswelzijn" waarvan één zou dienen voor de bouw van de directeurswoning van "Het Beste Brood" met achter de tuin een wagenloods. Het andere perceel zou voorbehouden worden voor de oprichting van stallen - het brood werd namelijk rondgebracht met paarden- en hondenkarren. In eerste instantie een volksbakkerij zou "Het Beste Brood" ook de maatschappij voor onderlinge bijstand "Onze Ziekenkas", de pensioenkas "Volkswelvaren", de bank "Spaar- en Handelskas" en de kolenhandel "Algemene Kolenvereniging" oprichten. De uiteindelijk voltooiing van het hele complex zou trouwens door deze instelling worden gefinancierd.

In 1909 werd, recht tegenover het Werkmanswelzijn, door de Stad Antwerpen een Schuilplaats voor Werklieden van liberale signatuur opengesteld, in een fraai art-nouveaugebouw naar een ontwerp van de architecten Alexis Van Mechelen en Jan Van Asperen uit 1906. De stedelijke gaarkeuken en wasplaats vormde algauw een stevige concurrent voor het “Werkmanswelzijn”, dat nog hetzelfde jaar de “Vlaamsche Vakschool voor Mekaniek, Scheepsbouw en Electriciteit” in zijn gebouwen onderbracht. Op 16 november 1910 werd de school, die eveneens onder het bestuur van de Aalmoezeniers van de Arbeid stond, door kardinaal Désiré-Joseph Mercier plechtig ingewijd. De logeerkamers op de bovenverdieping bleven nog tot 1925 in gebruik maar werden daarna omgevormd tot leslokalen. In 1923 hief de Société Anonyme Werkmanswelzijn zichzelf op en schonk haar gebouwen, gronden en inboedel aan de Aalmoezeniers van de Arbeid. Tot dan Vakschool voor Werktuigkunde, Scheepsbouw, Electriciteit en Houtbewerking genaamd, werd de instelling in 1942 omgedoopt tot Technische Scholen, in 1962 tot Technicum en in 1999 tot Technicum Noord-Antwerpen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7236)

aan de overzijde van de Londenstraat, Schuilplaats voor Werklieden

De Schuilplaats voor Werklieden, ingeplant op de “Donkeren Hoek” nabij het Willemdok, werd opgericht door liberale stadsbestuur van Antwerpen. Het was bedoeld als tegenhanger van het katholieke “Werkmanswelzijn” aan de overzijde van de straat, dat onder beheer stond van de Aalmoezeniers van de Arbeid. De instelling bood voor havenarbeiders een gaarkeuken, wasplaats, stortbaden en gelegenheid tot het drogen van de werkkledij. Stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen en architect in stadsdienst Jan Van Asperen tekenden in 1906 het ontwerp van het vrijstaande gebouw in hybride art-nouveaustijl. Waar de bouwplannen en het lastenboek gesigneerd zijn door Van Mechelen, schrijft het architectuurtijdschrift L’Emulation het ontwerp in 1911 toe aan Van Asperen. De bouw begroot op zeven maanden, werd op 13 maart 1907 bij openbare aanbesteding toegewezen aan de aannemer Jules Verbeke uit Berchem, voor een bedrag van 98.100 Belgische frank. Voltooid in de loop van 1908, opende de Schuilplaats voor Werklieden haar deuren in 1909. Door het verplaatsen van de havenactiviteiten raakte de instelling na de Tweede Wereldoorlog in onbruik. Het gebouw werd in 1961 verhuurd aan de Belgische Transportarbeidersbond, en na leegstand in 2000 gerestaureerd en herbestemd tot eventlocatie.

Het vrijstaande gebouw is ingeplant op de hoek van Londenstraat en Napelsstraat. De architectuur die in eigentijdse vorm refereert aan de typologie van de middeleeuwse halle, beantwoordt aan een rationaal constructieprincipe. Zoals een jaar later in de brandweerkazerne van de Paleisstraat, toont Jan Van Asperen hier zijn sterke affiniteit met de architectuur van Hendrik Petrus Berlage. Dit blijkt uit het robuuste materiaalgebruik, het verzaken aan overtollig decorum en de plastische volumetrie waaruit het functionele programma van het gebouw ondubbelzinnig valt af te lezen. Raymond Moenaert looft in L’Emulation de originaliteit en de vaardigheid waarmee Van Asperen het programma van de Schuilplaats voor Werklieden architecturaal wist te vertalen: “D’immenses baies, destinées à éclairer le grand local, lui ont fourni l’occasion de les surmonter de pignons dont la succession entrecoupée d’arcboutants dénote une orginalité du meilleur aloi. […] L’oeuvre de l’architecte Van Asperen ajoute au mérite d’une grande originalité, l’affirmation d’une étude consciencieuse du problème posé et des moyens nécessaire à traduire éloquemment la destination du monument.” (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/7238)

We steken over naar de Napelsstraat die uitmondt op het Willemdok

het Willemdok met op de achtergrond het MAS

op bovenstaande (oude) kaart duidt de rechter blauwe pijl het Willemdok aan, de linker blauwe pijl het Bonapartedok, en de groene pijl het schiereiland waarop nu zich het MAS bevindt

Bonapartedok en Willemdok. Tot 1903 respectievelijk zogenaamd Klein Dok en Groot Dok, ontworpen en aangelegd in 1803-1812 door ingenieur Joseph N. Mengin ingevolge decreet van 26 juli 1803 van Napoleon.
De oriëntering is nauwkeurig west-oost. Een 5 meter hoge gedenkzuil aan de Veurnekaai, graniet met brons door A. Van Mechelen, herdenkt de verdoping tot de huidige namen, honderd jaar nadien: respectievelijk naar Napoleon, die het bevel gaf tot het graven van Antwerpens eerste twee besluisde dokken (zie inscriptie) en koning Willem I, die ze in 1815 aan de stad schonk.
Gegraven binnen de 16de-eeuwse stadsomwalling ter plaatse van het Boerenkwartier van de zogenaamde Nieuwstad. Dertienhonderd woningen dienden opgeruimd, de voormalige Graan- en Timmervliet drooggelegd en de Kleine Schijn afgeleid naar de vestinggracht. Alleen het grote Hansahuis, opgetrokken in 1564-1568 als verblijf-en opslagplaats voor het Noordduitse koopliedenverbond Hansa, bleef gespaard. Daardoor ontstond de landtong tussen de twee dokken en werd de geul asymmetrisch geplaatst. Door de brand van 10 december 1893 werd het voormalige Hansahuis volledig verwoest.

In 1807 werd met het graven van het Bonapartedok begonnen en op 1 januari 1811 werd het ingevaren; het Willemdok aangevat in 1808 werd voor de scheepvaart geopend in 1812. Alleen het eerste had twee kaaimuren; de overige kaaimuren, van baksteen met arduinen boord- of deksteen, werden pas in 1815-1837 gebouwd.
Aan de oostzijde van het Willemdok waren tot circa 1825 twee 93 meter lange droogdokken met schipdeuren (vergelijk droogdok nummer 7 en te Hellevoetsluis, 1806). Ze waren aangelegd door generaal L.C. Boistard in 1813-1814; het noordelijke werd echter nooit voltooid. In het erbij horende pomphuis halverwege tussenbeide, stond een "vuurpomp", één der eerste stoommachines in Vlaanderen.
In 1875-1878 werden de door het fel toegenomen goederenverkeer te klein geworden zuid- en oostkaaien van het Willemdok verbreed. Deze nieuwe kaaimuren zijn op ijzeren verzonken caissons gebouwd en met arduin bekleed over gans de hoogte. Aan de Godefriduskaai werd 18 meter op het water ingewonnen en aan de Entrepotkaai 24 meter. Een gedenksteen in de zuidwesthoek van het Willemdok is gedateerd 1 februari 1878, als "laatste steen". In 1885 werd op dezelfde wijze 10 meter kaaiverbreding uitgevoerd aan een ingestort gedeelte van de Napoleonskaai. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/10708)

We volgen hier de rand van het dok, de Entrepotkaai

het Willemdok, nu Jachthaven van Antwerpen

aan de lange zijde van het Willemdok zijn een aantal voormalige pakhuizen te zien, daar is de Godefriduskaai

Ten zuiden van het Willemdok, tussen het Van Schoonbekeplein en de Entrepotkaai.
Kade met sporen tegen het Willemdok aan, daarachter loodsen en de gewone rijweg. Kaaiweg voltooid in 1828 en genoemd naar de legendarische markgraaf van Antwerpen Godfried van Bouillon.

Magazijn Godfried. Pakhuis in eclectische stijl gebouwd in opdracht van de stad Antwerpen, naar een ontwerp door ingenieur Frans De Winter, hoofd van de Dienst Haveninrichtingen, uit 1904.

De bouw werd op 8 september 1904 bij openbare aanbesteding voor een bedrag van 237.760 Belgische frank toegewezen aan de Antwerpse aannemer J.H. Bolsée, Em. Hargot & Cie. Aangevat op 10 oktober 1904, was het gebouw voltooid op 9 april 1905. De definitieve oplevering volgde op 27 februari 1908. Het complex onderging een renovatie tot hoofdzetel van het modehuis Dries Van Noten, naar een ontwerp door Driesen Meersman Thomaes architecten (uitvoerende architecten Giedo Driesen, Jan Thomaes, Laila Landtmeters, Jan Peeters en Jan Goderis) uit 1999, uitgevoerd in 2000, met toevoeging van een dakverdieping. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4957)

links Stapelhuis Sint-Felix, daar naast Pakhuis Michiels-Loos

Stapelhuis Felix: Monumentaal pakhuis in neoclassicistische stijl, naar een ontwerp door de Brusselse architect Felix Pauwels uit 1858. Opdrachtgever was de Compagnie Générale de Matériels de Chemin de Fer, een constructieatelier voor spoorwegbouw uit Molenbeek, opgericht in1856 door een consortium onder aanvoering van François Pauwels, de broer van de architect. Pauwels geldt als een van de wegbereiders van de eclectische architectuur in België. Hij debuteerde met het verdwenen Théâtre du Cirque uit 1845-1846 te Brussel, maar maakte vooral naam met grote militaire bouwwerken. Daartoe behoren de monumentale poorten van de Brialmontomwalling in Antwerpen uit 1859-1875, het eerste bouwwerk van enig formaat in neo-Vlaamserenaissance-stijl, en de kazernes van Etterbeek die hij niet meer kon voltooien.
Reeds in 1861 werd het stapelhuis Sint-Felix grotendeels verwoest door een brand, uitgebroken in de aanpalende "Raffinerie Belge", waarbij onder meer stadsarchitect Frans Stoop het leven liet. De wederopbouw volgde in 1863, opnieuw onder leiding van Pauwels, ditmaal in opdracht van de Societé en Commandité de l'Entrepot. Hierbij werd gebruik gemaakt van oudere recupereerbare delen, terwijl dezelfde basisstructuur van ijzeren kolommen en houten moerbalken aangehouden werd. Het stapelhuis kreeg echter slechts zeven bouwlagen tegen acht voorheen, maar in deze fase werd de beglaasde centrale doorgang tussen de Oudeleeuwenrui en de Godefriduskaai in de plannen ingevoerd. Het stapelhuis Sint-Felix was in functie tot 1975.

De grondige renovatie tot Felixarchief, het stadsarchief van Antwerpen, naar een ontwerp door Robbrecht en Daem architecten uit 1997, werd voltooid in 2006. Met behoud van de oorspronkelijke structuur, werd het complex voor zijn nieuwe functie geschikt gemaakt door en beperkt aantal welgekozen structurele ingrepen. De belangrijkste wijziging betrof de leeszaal op de zesde verdieping, die een nieuwe zelfdragende, tentvormige dakstructuur kreeg, onderbroken door drie patio’s. Vier van de verdiepingen werden ingericht met gecompartimenteerde, betonnen archiefcontainers.

Het stapelhuis dat uit twee vleugels bestaat verbonden door de binnenstraat met glaskap, is dwars door het bouwblok ingeplant, telt een totale stapeloppervlakte van 22.405 m² en bezit twee gevels, de hoofdgevel aan de Godefriduskaai en de achtergevel aan de Oudeleeuwenrui.

Voor het verticaal transport werd gebruik gemaakt van hydraulische kranen. Twee zware hydraulische liggers (W. Armstrong, Newcastle-upon-Tyne, rond 1890, van respectievelijk 400 en 600 kg). Vijf galgkranen van 700 kilogram werden midden 1975 buiten dienst gesteld - doch bleven bewaard - ten gevolge van de ingebruikneming van drie elektrische rolbruggen van 600 kilogram.
(
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4956)

Pakhuis Michiels-Loos: Pakhuis in eclectische stijl gebouwd naar een ontwerp door de architect Lievin Van Opstal uit 1863, op de terreinen van de afgebrande "Raffinerie Belge". Opdrachtgever was de rederij Michiels-Loos, opgericht door koopman en liberaal politicus Jean Lambert Michiels-Loos (Antwerpen, 1797-Antwerpen, 1868). Hij was gehuwd met Joséphine Jeanne Loos (Antwerpen, 1804-Antwerpen, 1852) met wie hij zes kinderen kreeg. Medeoprichter en bestuurder van meerdere vennootschappen in de transatlantische scheepvaart op Zuid-Amerika, zetelde Michiels-Loos van 1851 tot 1867 als senator voor het arrondissement Antwerpen. Zijn echtgenote was de zus van Jean François Loos (Antwerpen, 1799-Antwerpen, 1871), liberaal burgemeester van Antwerpen van 1848 tot 1862. Op het rechts aanpalende perceel liet zoon Charles Michiels (Antwerpen, 1835-Antwerpen, 1893) namens de erven Michiels-Loos, in 1871 het kleinere pakhuis “America” optrekken, naar een ontwerp door de architect Jean Jacques Winders. Het pakhuis “Michiels-Loos” werd naar een ontwerp door de architect Alain de Mulder uit 1991 gerenoveerd tot kantoorruimte en 24 loftappartementen, met toevoeging van een volume met terrassen aan de achtergevel. Hetzelfde project hield de sloop in van het pakhuis “America”, voor een nieuwbouwflat.

Het pakhuis “Michiels-Loos” is tot op heden het enige gekende industriële bouwwerk van Lievin Van Opstal. Het kwam tot stand op het hoogtepunt van de succesvolle loopbaan van de architect, die alleen al in de jaren 1870 meer dan honderd woningen bouwde in Antwerpen, gaande van klassieke burgerhuizen tot de meest prestigieuze herenwoningen voor het patriciaat, met een grote concentratie op de verkavelde voormalige krijgsgronden (Spaanse vesten). Actief van midden jaren 1845 tot kort voor 1900, liep zijn praktijk vanaf 1880 samen met die van zijn zoon en opvolger Edouard Van Opstal. (
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4955)

op de Entrepotkaai werden en worden verschillende luxe-woonbuildings opgetrokken. Prijzen op internet te raadplegen, indien geïnteresseerd

dichterbij de kaai het beeld ‘Augustine Pautre’

We bevinden ons hier in het gebied ‘Het Eilandje’. Het kreeg zijn naam doordat het omsloten was door vlieten en sloten eertijds. Inmiddels is het omgeven door de Schelde, dokken en de oude haven. Het Eilandje en de zeekanaalvlieten, Brouwersvliet, Timmervliet en Middelvliet, werden uitgebouwd door de grondspeculant en stedenbouwkundige Gilbert van Schoonbeke (1519-1556). Later werd het Eilandje nog eens onderstreept met de zuidelijk gelegen Bonapartedok en Willemdok. Iets later werd het Eilandje geheel omsloten als een "eilandje", door de omliggende dokken, Kattendijkdok, Asiadok, Kempischdok, Houtdok en Kattendijksluis.

oude kaart met de verschillende (oude( dokken) en het Eilandje

In de middeleeuwen was ten noorden van Antwerpen, voorbij de vestingwallen van het latere Brouwersvliet, één groot gebied van kleine vlieten, grachten, sloten en zompig moerasgebied. Er liepen verhoogde dijken en dammen (Dambruggestraat) naar de randdorpen Dambrugge, Dam, Borgerhout, Stuivenberg, Merksem (Ferdinandusdijk(straat) en Deurne. Al deze gehuchten en dorpen lagen buiten de vestingsmuren van Antwerpen. De huidige leien (Italiëlei, Frankrijklei, Britse Lei en Amerikalei waren vestingmuren en omrand met verdedigingsgrachten.

In de Spaanse Periode (16e eeuw) werden ze versterkt en uitgebreid met forten en vestingen rondom en verder dan de stad. Antwerpen kreeg een grote gordel van forten, namelijk die van Merksem, Lillo, Kallo, Mortsel, Borsbeek, Deurne, Het Kiel, Berchem, enzovoort.

Nog tot in de 7e eeuw liep de Schelde oostelijker door tot Merksem en Deurne, totdat begin 8e eeuw de Scheldebedding zich voorgoed verlegde tot de huidige ligging, zodat Merksem en Deurne kilometers van de stroom kwamen te liggen. De Schelde liep daarvoor waar nu ongeveer de Antwerpse ring R1 loopt. De moerasgebieden ten noorden van Antwerpen waren nog de overblijfselen van de vroegere Scheldebedding. In feite heeft dit gebied tot heden, altijd met water te maken gehad. De middeleeuwse zeilvrachtschepen zoals de kraak en de kogge moesten afmeren aan de houten Scheldekaden tussen de vlieten waarvan Antwerpen er veel had die in de stroom uitkwamen. Aangekomen vrachtschepen moesten soms wekenlang voor anker blijven liggen op de rede, en wachten totdat de andere schepen gelost of geladen waren. In de vlieten konden deze zeezeilschepen niet binnenkomen, daar ze gevaar liepen droog te vallen bij laagtij. Voor de kleinere zeilvrachtschepen was dat niet zo erg. Op oude schilderijen en oude archieffoto's ziet men de vrachtschepen op het droge liggen in de vlieten. Deze zeilschepen waren meestal platbodems. Met het droogvallen van de vlieten kwam er een sterke reukhinder van modder en afvalrommel die de omwonenden erin loosden. Sanitaire afval, slachtafval en andere rommel, lagen in de drooggevallen vlieten bij eb. Met de rechttrekking van de Scheldekaaien in de 19e eeuw, dempte men alle vlieten in de binnenstad. De Brouwersvliet was een van de laatste vlieten die werd gedempt in 1931 voor de geplande Waaslandtunnel.

In de periode van 1490 tot 1585, ook wel de 'Gouden Eeuw' genoemd, bereikte Antwerpen een overheersende periode in de Nederlanden, als centrum van de wereldeconomie. Antwerpen en de voorhavens (Bergen op Zoom, Sluis en vooral de Walcherse havens Arnemuiden, Middelburg, Veere en Vlissingen) hadden een scheepvaartverkeer dat vier keer dat van Londen overtrof.[bron?] Het verkeer had zelfs twaalf maal de omvang van de Spaanse Armada die jaarlijks de Spaanse koloniën van Zuid-Amerika verliet om in Sevilla aan te lopen.
Antwerpen kon door deze ontwikkeling met zijn middeleeuwse haventjes niet langer voldoen aan het toenemende scheepsverkeer. Wel was de havencapaciteit langs de Schelde reeds vergroot door de bouw van nieuwe steigers en kaden. Een zogenaamde Berderenwerf bestemd voor houttransport was gebouwd ter hoogte van de huidige Orteliuskaai, iets ten zuiden van de huidige Brouwersvliet, destijds een stadsomwalling met vestinggracht. Ten zuiden van de Sint-Jansvliet zorgden een Hooikaai en een tweede houtwerf, de Nieuwe Berderenwerf (1549), voor nieuwe mogelijkheden.
In 1555 was daar een klein hijstoestel geplaatst dat Rood Kraantje werd genoemd. Toch kon dit alles niet voldoen aan de roep naar meer ankerplaatsen: schepen moesten soms zes weken wachten om te worden geladen of gelost. Een krachtige ingreep was meer dan noodzakelijk. Plannen om een heus dok te graven buiten de stadsmuren werden om financiële redenen afgevoerd. Een gewiekste grondspeculant en stedenbouwkundige, bood echter een oplossing.

Deze Gilbert van Schoonbeke (1519-1556) stelde voor de toename van bevolking en scheepsverkeer op te vangen door een zompig gebied van 25 ha ten noorden van de stad binnen de muren te brengen. Ter plekke moest een woonwijk, de Nieuwstad, worden gebouwd en vier binnenhavens. Drie werden er uitgevoerd; voor de meest zuidelijke, de Brouwersvliet, werd de oude stadswal gebruikt, volgens de vroeger gebruikte methode van ombouw van vestingwater tot binnenhaven. Maar de andere twee, de Timmervliet en Middelvliet, waren de eerste aanlegplaatsen van de Antwerpse haven speciaal aangelegd om schepen te ontvangen. Dit woon- en havengebied staat nu bekend als het Eilandje.
Vooral de Middelvliet was Antwerps trots: grote karvelen en galjoenen tot 200 ton en zelfs meer konden er moeiteloos binnenvaren. Dit alles werd in goede banen geleid door de kaaimeesters die ook aan de stadsvlieten toezicht hielden op het scheepvaartverkeer. Aan zijn oever werd omstreeks 1560 het indrukwekkende Oostershuis opgetrokken. Het diende als zetel van de Duitse Hanze, een koopliedenvereniging en stedenbond. Vooral Amsterdamse schepen, bevracht met graan van de Oostzeelanden, liepen er binnen. Hierdoor werd deze binnenhaven ook Graanvliet, Korenvliet of Oostersevliet genoemd. De Spaanse soldenier Christoval de Andrade leverde in 1611 het volgende ooggetuigenverslag: "Gans het deel dat men Nieuwstad heet is verdeeld door grote kanalen die heel handig zijn aangebracht in het midden der straten. Er zijn talrijke houten ophaalbruggen die men kan halen en neerlaten voor de bediening der kanalen." In tegenstelling met de oude binnenhaven waren deze van de Nieuwstad door sas- en sluisdeuren van de Schelde afgesloten. Antwerpen werd een dokhaven en zou dat voortaan blijven.

Het huidige Eilandje heette vroeger de Nieuwstad en begon vanaf de Brouwersvliet, die samen met de Timmervliet en Middelvliet de eerste binnendokken vormden. Daartussen en aan de rand waren er nieuwe woonwijken gekomen waarvan de bewoners handeldreven en aan deze vlietdokken werkten. Nog ten noorden van de derde vliet, de Middelvliet - die het zeekanaalvliet was - waren nog woonwijken (dit waren nog werkmanshuisjes, keten en hutjes, voor de arbeidersgezinnen) maar verder waren er alleen maar beken, sloten, dijken, die verder liepen door de moerasgebieden, naar de dorpen Oosterweel, Oorderen, Wilmarsdonk, Merksem, Ekeren, Dam en Dambrugge, zuidelijk.

Met het graven van het Bonapartedok en Willemdok verdwenen de vlieten - of eigenlijk werden ze verbreed. De kadegrond waar het Oostershuis stond, liep evenwijdig vanaf de Schelde naar de leien, met daartussen gemalen, sashuisjes om het vlietwaterpeil te regelen.
Toen in 1869 het Verbindingsdok gegraven werd, kwam het stuk land tussen de Schelde, het Kattendijkdok en het Bonapartedok op een eiland te liggen. Tegenwoordig bedoelt men met het Eilandje een ruimere zone, die begint ten noorden van het Bonaparte- en Willemsdok. Ten westen ligt de Schelde, ten oosten eindigt het Eilandje aan de Entrepotkaai. Ten noorden eindigt bij de as Royerssluis-Albertkanaal. In ruime zin worden het Kempischdok en het Asiadok en de zone tussen de Brouwersvliet en de oude dokken ook tot het Eilandje gerekend.
Daartussen liggen verscheidene straten met hangaars, concessies en woonhuizen. Enkele technische scholen zoals het Technicum-Londenstraat en het SISA-Cadixstraat en de imposante douanekantoren (tussen de Kattendijkdok-Oostkaai, Napelsstraat, Cadixstraat en August Michielsstraat) liggen in deze woonwijken van het Eilandje. Ook het nieuwe en imposante rusthuis met serviceflats "De Gouden Anker", ligt aan de Binnenvaartstraat, bij het Kempischdok dat een jachthaven werd.

Vroeger was het een bijna verloederde buurt, een vergeten uithoek van Antwerpen. In de jaren tachtig werden bewoonde zones van het eilandje nog ingekleurd als herwaarderingsgebied. En waren er initiatieven om de oorspronkelijke bewoners via overheidssubsidies toe te laten hun verkommerde patrimonium te renoveren. Dit heeft de verdere neergang van het gebied niet kunnen tegenhouden. Vanaf een bepaald moment groeide de interesse van ontwikkelaars en investeerders. Geleidelijk zorgde dit voor een kentering maar dit betekende ook de definitieve stap naar het gentrificatieproces van dit stadsdeel.
Het gebied is sterk opgewaardeerd en de stedelingen hebben het pittoreske gebied, met zijn oude historische dokken leren kennen en waarderen. Het Eilandje werd herontdekt door de stedelingen en het stadsbestuur om, zoals met het voorbeeld van de oude havenbuurt in Liverpool en Plymouth in het Verenigd Koninkrijk, deze wijk te renoveren en op te waarderen tot een voorname en toeristisch gerichte havenwijk met jachthaven en accommodaties. Anderzijds zijn de cafeetjes aan de Napoleonskaai blijvend drukbezocht, niet alleen door schippergezinnen maar door mensen van de binnenstad. Eerder brachten met de vele lichters die in de dokken lagen een eigen sfeer. De afgebroken hangaars en de toenmalige Entrepot lagen er soms somber bij, maar het uitgaansleven bruiste in alle hevigheid in deze havenbuurt.
Bij de heraanleg van het Eilandje rondom de dokken, werden de straten versmald, maar de voetpaden verbreed en opnieuw aangelegd. Daarvan profiteren de cafés en tavernen om in de zomer hun brede terrassen uit te stallen. Het oude Entrepot werd afgebroken en staan er nu grote witte flatgebouwen en zakenkantoren. Aan de Godefridus- en Sint-Aldegondiskaai zijn de voetpaden ook weer heraangelegd en worden de parkeerplaatsen langs deze kaaien gerenoveerd. De oude voormalige pakhuizen worden omgebouwd tot modernere loften en appartementen. Een meer opmerkelijk projecten is Westkaai-Kattendijkdok met zes woontorens, ontwikkeld door Land Invest Group. De woonhuizen die eerder een kleine waarde hadden zijn aanzienlijk in prijs gestegen. Zoals in vele opkomende wijken is gebeurd zijn de afbraakgronden voor nieuwbouw in de straten sterk in prijs gestegen.
De vroegere havendrukte kwijnde weg door het drukker worden van de noordelijk gelegen en modernere havendokken met zijn laad- en losinstallaties. De oude dokken konden de groter wordende schepen met meer laadcapaciteit niet meer aan en werden voortaan stille dokken voor opliggende schepen en lichters op ligdagen. De toeristische en horecasectoren hebben deze bedrijvigheid overgenomen. (
https://nl.wikipedia.org/wiki/Eilandje_(Antwerpen))

Op het einde van de Entrepotkaai volgen we de Godefriduskaai, richting MAS

Stapelhuis Marnix. Pakhuis in Rundbogenstijl, volgens de bouwaanvraag uit 1868 gebouwd in opdracht van M. August Michiels (Antwerpen, 1822-Antwerpen, 1884). Het gebouw werd nog tijdens de bouw in 1869 verhoogde met een derde bouwlaag.

De bouwheer was eigenaar van een stoomrijstpellerij, eerste voorzitter van de Antwerpse afdeling van het Vlaamsgezinde Willemsfonds van 1871 tot zijn overlijden, en gemeenteraadslid vanaf 1876. De naam Marnix verwijst wellicht naar de initiaal M uit de voornaam van Michiels.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

we naderen het MAS, Museum aan de Stroom. Het MAS is meer dan een museum. Het is een indrukwekkend pakhuis midden in de bruisende wijk 'het Eilandje'. Een wandelboulevard met metershoge glaspartijen leidt je er 60 meter hoog. Op elke verdieping wacht je een nieuw verhaal over Antwerpen, de stroom, de haven en de wereld.

De collectie van 500.000 museumstukken geeft je in vaste en wisselende expo’s een verfrissende kijk op de stad en haar eeuwenlange contacten met de wereld. En helemaal boven, op de 10de verdieping geniet je van een 360 graden panorama over de stad, de haven en de stroom. (https://www.mas.be/nl/content/wat-er-te-zien)

Ook hier enkele beelden te zien

Aan de Godefriduskaai over het MAS hangen enkele mannetjes. Het is een interactief kunstwerk van Daisy Boman, genaamd De Antwerpse Fluisteraar.(Wil je er meer over weten https://www.deantwerpsefluisteraar.be/verhaal)

Gedenkzuil.

In 1803 werd door Napoleon de aanleg van een dok met tijsluis en voorhaven ten noorden van de stad Antwerpen en van 1.500 meter kaai aan de Schelde bevolen. Nog tijdens de bouw in 1808, werd de voorhaven omgevormd tot dok, zodat respectievelijk in 1811 en 1812 Bonapartedok (148 m x 175 m) en Willemdok (180 m x 369 m) konden worden ingevaren. Het dok op linkeroever, waarvan de aanleg op 25 september 1809 werd verordend, is nooit gerealiseerd. Tussen 1856 en 1860 werd verder stroomafwaarts, buiten de toenmalige vestingen een groter dok aangelegd (140 m x 500 m); het is het middendeel van het huidige Kattendijkdok.

Gedurende bijna tien jaar bleven beide dokcomplexen, elk met één sluis, afzonderlijk bestaan tot de 16de eeuwse vestinggordel die ertussen lag mocht verdwijnen. Het Kattendijkdok werd door een zuidwaartse verlenging met 220 m en de aanleg van het Verbindingsdok in 1869 met de zogenaamde Oude Dokken verbonden.

Bonapartedok en Willemdok werden tot 1903 respectievelijk 'Klein Dok' en 'Groot Dok' genoemd. De dokken werden ontworpen en aangelegd in 1803-12 door ir Mengin ingevolge decreet van 26 juni van Napoleon. De oriëntering is nauwkeurig west-oost. De 5 meter hoge gedenkzuil aan de Veurnekaai, uit rood graniet met brons door stadsbouwmeester Alexis Van Mechelen en beeldhouwer Jan Baptist Kerckx, herdenkt de verdoping tot de huidige namen, honderd jaar nadien: Napoleon die het bevel gaf tot het graven van Antwerpens eerste twee besluisde dokken en koning Willem I, die ze in 1815 aan de stad schonk. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

We komen aan het Bonapartedok. Tussen het dok en de Schelde bevindt zich de Tavernierplaats. Hier zien we het gebouw van het Loodswezen

Loodswezen. Een opvallend gebouw langs de Scheldekaaien is het eclectische Loodswezengebouw. Het werd eind 19de eeuw op deze plaats gebouwd naar een ontwerp van architecten Hendrik Kennes en Ferdinand J.A. Truyman.

Op 12 mei 1890 hakte de Antwerpse gemeenteraad de knoop door voor de oprichting van "een constructie op de Oude Zeeuwse Korenmarkt voor de diensten van Antwerpen, afhangende van den Staat", te weten het loodswezen met alle aanverwante diensten, woongelegenheid voor de hoofdloods, kantoren, magazijnen, post- en telegraafkantoor, archiefruimte, enzovoort.

Vier jaar eerder reeds had de Maatschappij van Antwerpse Bouwmeesters een wedstrijd uitgeschreven, waarvan de vijftien ingestuurde projecten in zitting van 4 augustus 1886 werden beoordeeld. Laureaat was Franz De Vestel uit Brussel met 24 punten (op maximum 28), op de voet gevolgd door Alphonse Vander Gucht uit Antwerpen met 22 punten. De uitslag, die in het gezaghebbend tijdschrift "L’Emulation" werd bekend gemaakt, lokte blijkbaar heel wat verontwaardigde reacties uit, want nog in dezelfde aflevering werd de rangschikking door de jury uitvoerig gerechtvaardigd. Het gelobby achter de schermen haalde het echter van de academici en uiteindelijk werd geen van de genomineerden met de opdracht belast.

De definitieve keuze viel op het ontwerp van Hendrik Kennes en Ferdinand J.A. Truyman, waarvan de eerste nauw betrokken was geweest bij de inwendige verbouwing van het stadhuis (1884-1885), de tweede bij de bouw van het Koninklijk Atheneum (1882-1884), beide naar ontwerp van stadsarchitect Pieter Dens, en de herstelling en uitbreiding van het Steen (1889-1890 onder leiding van stadsarchitect Gustave Royers). Kort daarna, in 1893-1897 bouwde Truyman samen met architect Jan Frans Sel ook het vroegere Handelsgesticht op het Zuid. De uitvoeringsplannen van het loodswezen zijn echter alle ondertekend door stadsarchitect Royers.

Het algemene concept van een renaissancepaleis met sierlijke uitkijktoren en binnenkoer werd gehandhaafd doch in tegenstelling tot de riantere -en wellicht duurdere- gelauwerde ontwerpen die vooral op Italiaanse voorbeelden teruggingen, was het ontwerp Kennes-Truyman een soberder interpretatie van de Engelse renaissance.

De bouw werd bij openbare aanbesteding op 12 april 1892 toegewezen aan de aannemer Gebroeders Grangé, voor een bedrag van 456.990 Belgische frank. Op 20 juni 1892 ging de bouw van start, om op 20 juni 1894 te worden voltooid. Op 14 juli 1895 werd het loodswezen door burgemeester Jan Van Rijswijck plechtig ingehuldigd. De viering ging gepaard met de ingebruikname van de honderdste hydraulische kraan in de haven. De zogenaamde "boeienloods" ten zuiden van het loodswezen werd in 1899 gebouwd. Tot op heden (2007) biedt het gebouw onderdak aan verschillende zeevaart- en havendiensten, te weten de Zeevaartinspectie enerzijds, Loodswezen, Vloot en Maritieme Schelde anderzijds, respectievelijk ressorterend onder de federale en de gewestelijke overheid

Naar de Schelde gerichte voorgevel met indrukwekkende inkompartij, voorafgegaan door een dubbele bordestrap met breed bordes, balustrades met ankermotief en postamenten met schilddragende leeuwen van natuursteen gesigneerd Alphonse Peeters, en inmiddels verwijderde smeedijzeren lantaarns, op de bel-etage voorzien van een gevelplaat met inscriptie S.P.Q.A. (Senatus Populusque Antverpiensis), op de dakkapel van een gevelsteen met inscriptie 1894 en helemaal bovenaan van een bronzen Brabobeeld door beeldhouwer Jules Weyns uit Merksem.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

Voorbij het MAS slaan we links in, het Van Schoonbekeplein

The Dawson Memorial Church, ritse zeemansmissie en -kerk opgericht op initiatief van de The Missions to Seamen.

Het gebouw in eclectische stijl naar een ontwerp door de architect Rodolphe Frank uit 1911, werd opgetrokken door de aannemer Gebroeders Kockerols in 1912. Op 5 juni 1913 werd het gebouw officieel ingewijd door de bisschop van Londen. Het programma voorzag in een verenigingslokaal op de begane grond, een kapel op de eerste verdieping en een woning voor de bedienaar op de tweede verdieping. De latere benaming The Dawson Memorial Church bracht hulde aan de secretaris van de organisatie in Londen, Commander Dawson. In 1950-1951 voerde de architect Charles Balanck verbouwings- en renovatiewerken uit in het interieur. Bij een verbouwing door de architecte Lucienne Elen in 1959-1960 werd de gevelopstand van de tweede verdieping aangepast. The Missions to Seamen verliet in 1972 het pand, dat na jarenlange leegstand in 2010 werd gerestaureerd tot restaurant door de architecten Paul Wauters en Jan Denissen.

The Missions to Seamen ontstond in 1856 vanuit de Anglicaanse gemeenschap, en kreeg zijn benaming en logo, een flying angel of vliegende engel, in 1858. In Antwerpen was de organisatie actief vanaf 1892. Sinds 2000 herdoopt tot Mission to Seafarers, biedt de organisatie tot op vandaag bijstand aan Britse zeelui in havens overal ter wereld.

The Dawson Memorial Church behoort tot de latere realisaties van de van oorsprong Duitse architect Rodolphe Frank in Antwerpen. Hij was hier actief van omstreeks 1885 tot aan de Eerste Wereldoorlog. Rond de eeuwwisseling evolueerde zijn architectuur van een veeleer conventioneel neoclassicisme, naar een gematigde art-nouveaustijl. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

Het plein komt uit op de Brouwersvliet die we rechts volgen. Naast ons links, ondergronds, bevindt zich de Konijnenpijp, de Waaslandtunnel

Straat genoemd naar de gracht die rond 1410 samen met de Ankerrui en de Oude Leeuwenrui gegraven werd als vestinggracht van de vierde stadsvergroting. De stadsgracht, gedempt rond 1880, was indertijd ten westen begrensd door de Eerste of Brouwersbrug en ten oosten door de Cisterne- of Pisternebrug; aanvankelijk was er alleen aan de noordzijde een doorlopende kaaiweg ter hoogte van de Rouaanse Vliet van aan de Brouwersbrug tot de Kriekenstraat (nu nog steeds Rouaanse kaai). Op de Brouwersvliet gaven verscheidene brouwerijen uit.

Thans brede baan van twee rijvakken gescheiden door een parkeerstrook met fietspad en een dubbele rij platanen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/11126)

Hoekcomplex in neoclassicistische stijl. Imposant complex van gekoppelde meergezinswoningen met café en winkel in neoclassicistische stijl op de hoek van Brouwersvliet en Falconplein, gebouwd in opdracht van L.C. Loobuyck uit de Vingerlingstraat 15, naar een ontwerp door de architect Edouard Van Opstal uit 1887. doorlopende kaaiweg ter hoogte van de Rouaanse Vliet van aan de Brouwersbrug tot de Kriekenstraat (nu nog steeds Rouaanse kaai). Op de Brouwersvliet gaven verscheidene brouwerijen uit.

Thans brede baan van twee rijvakken gescheiden door een parkeerstrook met fietspad en een dubbele rij platanen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/1112...

Het complex Loobuyck is representatief voor de vroege eigen realisaties van Edouard Van Opstal, die na zijn vader de architect Lievin Van Opstal te hebben geassisteerd, zich omstreeks 1880 als zelfstandig architect vestigde. In opdracht van een bemiddeld cliënteel, ontwierp hij talrijke burger- en herenhuizen in de betere wijken van de stad, overwegend in conventionele neoclassicistische stijl. Actief tot omstreeks 1930, liet Van Opstal zich de laatste decennia van zijn loopbaan opmerken met een somptueuze architectuur in beaux-artstijl, zoals het warenhuis "Grand Bazar" op de Groenplaats dat hij samen met de architect Ernest Pelgrims tot stand bracht.

Op het Falconplein bevindt zich een winkel met historisch interieur: De "Falcon Seamen shop" is hier gevestigd sinds 1895. Op de hoek bevond zich oorspronkelijk een café. In 1916 was hier "La Cave Flamande– De Vlaamsche kelder" gevestigd, nu huist er een nachtwinkel.

Toepasselijk voor het schipperskwartier verkoopt Falcon Seamen Shop sinds 1895 schipperskleding. Na vier generaties Everaert werd de familiezaak overgenomen in 2011. De oude handelsbenaming bleef behouden. Eerder al, in 1887, was er een zaak waar laarzen verkocht werden. Voor deze zaak werd een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een uithangbord.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

tussen winkels, kantoren en woonhuizen, Ventilatiegebouw Waaslandtunnel. De Waaslandtunnel is de oudste voertuigentunnel die de stadsdelen van Antwerpen op linker- en rechteroever met elkaar verbindt. De tunnel loopt onder de Schelde door en vertrekt op de Brouwersvliet om uit te komen aan de Charles de Costerlaan. Aan beide zijden heeft de tunnel een ventilatiegebouw in een modernistische bouwstijl, ontworpen in 1933 door stadsbouwmeester Emiel Van Averbeke.

De aanleg van Linkeroever ging, vooral vanaf 1874, samen met het zoeken naar een oplossing voor een vaste verbinding tussen de beide Scheldeoevers; zo ontwierp ook Henry Van de Velde in 1926 plannen voor een tunnelverbinding en een nieuwe stad op Linkeroever.

De definitieve oplossing voor het probleem van de vaste oeververbinding werd uiteindelijk het doel van I.M.A.L.S.O., opgericht in 1929. In deze "Intercommunale Maatschappij van de Linker Scheldeoever", zetelden Staat, provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen, steden Antwerpen en Sint-Niklaas en de gemeenten Zwijndrecht, Melsele, Beveren en Burcht. De taak van Imalso bestond uit het bouwen, onderhouden en exploiteren van de tunnels, naast het valoriseren en verkopen van de gronden op Linkeroever.

De voetgangers- en voertuigentunnels, waarvan de werken door de firma "Compagnie Internationale des Pieux Franki" in 1931 gestart waren, werden in 1933 plechtig ingehuldigd. Beide tunnels kregen zowel op linker- als op rechteroever ventilatiegebouwen in een modernistische bouwstijl, ontworpen in 1933 door Emiel Van Averbeke.

Beide ventilatiegebouwen van de Waaslandtunnel bevinden zich naast het tunneltraject, op rechteroever aan de Brouwersvliet en op linkeroever aan de Charles de Costerlaan. De gebouwen bestaan uit een betonskelet waartussen verluchtingskokers in gewapend beton worden geleid. De verluchtings- en liftgebouwen kregen een parement van gele Boomse baksteen. De verticaliserende, modernistische opbouw van de gevels verwijst naar de architectuur van Dudok.

Het monumentale ventilatiegebouw aan de Brouwersvliet torent met zijn vier hoge bouwlagen boven de omgevende rijbebouwing uit. Het betonnen gebouw onder platte bedaking heeft een rechthoekige plattegrond, en is links en rechts door lage aanbouwen geflankeerd. De gevels zijn bekleed met gele baksteen en gecombineerd met natuursteen voor omlijstingen, hoek-, water- en kroonlijsten. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

We komen bij de kaaien, maar omwille van de werken voor het Sigmaplan, moeten we aan de zijde van de rijweg blijven stappen. Hier zien we de Schelde niet.

Het eerste gedeelte van de kaai noemt de Tavernierkaai, we slaan links in.

achter de bouwvallen, de zuidelijke gevel van het Loodswezen

Hierna volgt de Van Meterenkaai, Scheldekaai tussen Sint-Pietersvliet en Rouaanse Kaai, genoemd naar de neef van Abraham Ortelius, Emanuel van Meteren (1535-1612). Na het slopen van de stadsmuur aan de Schelde (begin 19de eeuw) verdween hier de zogenaamde "Meekaai", een landingsplaats met een aarden dam waar eertijds de meekrapwortels werden ontscheept.

Tot eind 18de eeuw waren de Schelde-oevers versterkt met vestingmuren en -torens, afgebroken tussen 1797 en 1804: kort daarop liet Napoleon de verhoging van de grond beginnen, voortgezet onder het Hollands bewind. Aanvankelijk was het niet meer dan een aarden dam gestut door rijen palen; in 1819 werden stenen aanlegplaatsen gebouwd, in 1837 vervolledigd met blauwstenen kaaimuren.

Omstreeks 1870 stelde men vast dat de Schelde onrustwekkend verzandde: de onregelmatige breedte van de stroom werd hiervoor verantwoordelijk gesteld. Een gelijkmatige breedte van 350 m voor de stad werd noodzakelijk geacht; deze kon slechts bekomen worden door de uitsprong aan de Werf weg te nemen. Door verbredings- en verdiepingswerken zou bij lage tij een diepte van 8 m worden bereikt, zodat "grote" zeeschepen aan de Antwerpse rede zouden kunnen aanleggen. In 1877 werden de werken aangevat; op 26 juli 1885 werden de nieuwe Scheldekaaien officieel ingehuldigd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/1474...

Het vervolg is de Orteliuskaai

Scaldis Buildings, kantoorgebouw Kennedy, Hunter & Co. Kantoorgebouw in beaux-artsstijl, ingeplant op een perceel tussen Orteliuskaai en Sint-Pietersvliet, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1908.

Opdrachtgever was de scheepsmakelaar en -bevrachter Kennedy Hunter & Co, een bedrijf opgericht in 1806. Kennedy Hunter & Co vertegenwoordigde vanaf 1865 de Lampart & Holt Line en The Royal Mail Steamship Company, met scheepvaartverbindingen tussen Antwerpen en Zuid-Amerika. Later volgden belangrijke Franse zeevaartbedrijven als de Compagnie des Affréteurs Français, de Compagnie Navale et Commerciale de l’Océanie, de Compagnie Nationale d’Affrètements, de Consignation & de Transit, en de Société Hâvraise de Navigation de l’Océan Indien, actief in de Stille Oceaan. Verder exploiteerde Kennedy Hunter & Co de Scaldis Lyn tussen Brussel, Antwerpen en Rotterdam. Het kantoorgebouw werd in 1991-1993 gerenoveerd tot wooncomplex, met wijziging van de topgeleding, en toevoeging van een extra travee zijde Orteliuskaai.

Actief vanaf omstreeks 1885, geldt Joseph Hertogs als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal bouwprojecten op, vooral burger-, heren- en landhuizen, winkels- en warenhuizen, kantoor- en bankgebouwen. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl. Vroeg in zijn loopbaan liet hij zich al opmerken met de synagoge Shomre Hadass uit 1891-1893 in de Bouwmeestersstraat. Omstreeks de eeuwwisseling, zijn rijpe eclectische periode, drukte hij met monumentale bouwwerken als het Hansahuis uit 1897/1901 op de hoek van Suikerrui en Ernest Van Dijckkaai en Grands Magasins Leonhard Tietz uit 1900 aan de Meir, zijn stempel op het Antwerpse stadsbeeld. De Scaldis Buildings zijn met hun versoberde beaux-arts-vormentaal representatief voor het latere oeuvre van de architect, uit het decennium vóór de Eerste Wereldoorlog.(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

Pas later bij het Steen krijgen we zicht op de rivier

het Steen tussen al het werfmateriaal

Iets over de geschiedenis van Het Steen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

Omstreeks 850 werd op de plaats van het Steen een eerste vluchtburg aangelegd, versterkt met een aarden wal, als bescherming tegen de Noormannen. Het terrein was een vooruitspringend en hoger gelegen deel van de Scheldeoever, dat goede defensiekansen bood.

Tussen 973 en 980 werden het terrein binnen de burcht en waarschijnlijk ook de wal opgehoogd, en wellicht dateert ook de aanleg van de ringgracht van toen. Binnen de burcht bevond zich de houten woning van de markgraaf met bijgebouwen, een tolhuis, een munthuis en de burchtkerk gewijd aan Sint-Walburgis.

Omstreeks 1200-1225 werden het Steen en de burchtmuur opgetrokken. Het gebouw diende reeds in het eerste kwart van de 14de eeuw als gevangenis. In 1446 werd het Steen vervallen verklaard door een commissie die door Filips de Goede was ingesteld. De oude burchtmuur werd grotendeels gesloopt in 1481, behalve het deel langs de Schelde dat pas in 1883 verdween bij het rechttrekken van de Scheldeoever. De ringgracht werd toen gedeeltelijk gedempt.

In het eerste kwart van de 16de eeuw gaf Karel V opdracht het Steen te herbouwen, wat omstreeks 1520 gebeurde naar ontwerp van Domien de Waghemakere en Rombout II Keldermans. Van het oude gebouw bleef enkel de nu nog bestaande onderbouw van Doornikse steen over, die duidelijk te onderscheiden is van de vroeg-16de-eeuwse zandstenen bovenbouw. Ook het oude beeldje boven de Steenpoort, dat de Scandinavische god van de vruchtbaarheid Semini voorstelt, bleef bewaard. Het beeldje werd omstreeks 1587 door de Jezuïeten verminkt doch is tot vandaag zichtbaar. De Jezuïeten brachten omstreeks 1587 ook de nis erboven aan voor een Onze-Lieve-Vrouwebeeld, dat tijdens de Franse overheersing verdween.

Karel V schonk het Steen in 1549 aan de Stad Antwerpen, die het tot 1828 in bezit had. Het gebouw bleef dienen als gevangenis, waaraan twee ingemetselde stenen herinneren op de binnenplaats. Die bepalen dat de gevangenen regelmatige voedselschenkingen zouden krijgen van Elisabeth van Wijneghem (1439) en van Pieter Pot. Ook folteringen en terechtstellingen werden in het Steen uitgevoerd, en tijdens de Tachtigjarige oorlog zetelde er de Spaanse inquisitie. Het grootste deel van de folter- en executie-apparatuur werd in 1794 door de Fransen verbrand. Het Steen bleef gevangenis tot 1823, waarna het tot 1826 dienst deed als tehuis voor invalide soldaten. In 1827 werd het gebouw opgeëist door de Nederlandse regering, die het in 1828 verkocht aan een houtzager.

In 1842 kocht de Stad Antwerpen het gebouw terug. De kelders werden gebruikt als opslagplaats voor vis, terwijl meerdere gezinnen de bovenbouw bewoonden. In 1862 kreeg het gebouw een nieuwe bestemming als Oudheidkundig Museum. Na aanpassing aan deze functie, werd het Steen in 1864 opengesteld voor het publiek.

In de jaren 1880 werd het tot dan toe geheel ingebouwde Steen ontmanteld om het rechttrekken van de Scheldekaaien mogelijk te maken. Alle aanpalende straten en huizen verdwenen, waaronder de Gevangenisstraat en de Steenstraat, en ook het Steen zelf werd met sloop bedreigd. Het kon gered worden, doordat zijn ligging tussen de geplande kaai en spoorweg geen hindernis vormde voor de aanleg van de kaaien. Het Steen raakte echter wel geheel geïsoleerd van het overblijvende deel van de oude stadskern.

In 1887-1890 werd het Steen ingrijpend gerestaureerd, verbouwd en uitgebreid met een nieuwe noordvleugel in neogotische en neotraditionele stijl, naar ontwerp van de architecten Joseph Schadde en Ferdinand Truyman, en stadsbouwmeester Gustave Royers. De uitvoering van de werken begroot op 15 maanden, werd bij openbare aanbesteding in oktober 1887 tegen een bedrag van 160.000 Belgische frank toegewezen aan de aannemer Fréderic Masson. Een uitkragende pseudo-weergang verving het zadeldak dat de Steenpoort afdekte, en de hoektoren kreeg kantelen. Aan de westzijde van de binnenplaats vervingen een breed, neogotisch venster en een nieuwe ingang de vroegere spitsboogvensters, aast de trapkoker aan de zuidzijde raakte de open ruimte volgebouwd. Aan de voorzijde, naast de Bourgondische kapel, werd de 19de-eeuwse lijstgevel vervangen door een trapgevel, als vrije reconstructie van de trapgevel die er waarschijnlijk oorspronkelijk stond. Bovendien kwam aan de noordzijde een nieuwbouwvleugel tot stand met ten oosten de zogenaamde boekentoren centraal de overdekte doorgang en ten westen een langgerekte museumvleugel met trapgevels en polygonale hoektorens. Tot deze ingreep behoorde ook de bouw van de toegangshelling vanaf het Steenplein, het zuidpaviljoen onder het Noorderterras en de verbinding met het open terras van het Steen. De heropening van het vergrote Steen vond plaats op 12 augustus 1890.

In 1952 veranderde het Oudheidkundig Museum in het Nationaal Scheepvaartmuseum en het jaar daarop werd het gebouw gesloten voor verbouwingswerken, die duurden van 1953 tot 1957. Het westelijk gedeelte van de noordvleugel uit 1887-1890 maakte plaats voor een lage eigentijdse museumvleugel in baksteenbouw. In 1955-1956 werd ook een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd in het centrum van de oorspronkelijke burcht, waarbij overblijfselen aan het licht kwamen van woonhuizen, werf- en stapelplaatsen, in vijf opeenvolgende niveaus, daterend van omstreeks 850 tot 1200. Vanaf eind 1963 werden de 16de-eeuwse poort en de erboven gelegen Bourgondische kapel in hun oorspronkelijke staat herbouwd. Het Nationaal Scheepvaartmuseum sloot zijn deuren in 2008, waarna de collecties onderdak vonden in het Museum aan de Stroom (MAS). Voor zijn nieuwe bestemming als terminal voor cruiseschepen, toeristisch onthaalcentrum en interactief belevingsparcours rond Antwerpen en haar geschiedenis, ondergaat het Steen een ingrijpende renovatie. Het ontwerp van het architectenbureau noAarchitecten werd in 2016 geselecteerd via een Open Oproep van de Vlaamse Bouwmeester. De werken die onder meer in een nieuwbouwvleugel voorzien op de plaats van het tentoonstellingspaviljoen uit 1952-1958, gingen in 2018 van start, en hebben 2020 als verwachte einddatum.

Ondertussen komen we op een open kaaigedeelte, hier zijn de werken in het kader van het Sigmaplan nog niet gestart

Afdaken 20-21 aan de Ernest Van Dijckkaai. Het typisch beeld van de Scheldekaaien wordt gevormd door de metalen loodsen voor het stockeren van goederen. De afdaken met de nummers 20-21 werden in 1885 opgetrokken. Ze zijn voorzien van aanleunende zadeldaken met golfplaten, waaronder aan de landzijde een fronton zit met ingesneden gestileerde plantmotieven. Ze worden bekroond door Mercurius-attributen, stuurwiel en anker. Op de aanleuningspunten van de zadeldaken staat het schild van de stad Antwerpen. De overwelving gebeurt door middel van Polonceau-spanten. Voorbij de Scheldestraat is de voorzijde van de hangars onversierd.

Circa 1870 stelde men vast dat de Schelde onrustwekkend verzandde: de onregelmatige breedte van de stroom werd hiervoor verantwoordelijk gesteld. Een gelijkmatige breedte van 350 meter voor de stad werd noodzakelijk geacht. Deze kon slechts bekomen worden door de uitsprong aan de Werf (ter hoogte van het Steen) weg te nemen. Door verbredings- en verdiepingswerken zou bij lage tij een diepte van 8 meter worden bereikt zodat 'grote' zeeschepen aan de Antwerpse rede zouden kunnen aanleggen. In 1877 werden de werken aangevat. Op 26 juli 1885 werden de nieuwe Scheldekaaien officieel ingehuldigd.

De Scheldekaaien werden daarna voorzien van metalen loodsen of afdaken voor het stockeren van goederen. De werken voor de afdaken 20-21 werden in december 1884 aanbesteed aan de Forges de la Biesme. De werken werden voltooid op 15 juni 1885 en definitief opgeleverd op 30 juli 1886. Deze afdaken tellen in totaal negentien overkappingen. Het gaat om open constructies op met klinknagelverbindingen verstevigde liggers, aan de voet omgeven door twee kwartbolvormige gietijzeren stootblokken (waarvan sommige gemerkt met in reliëf gegoten letters in kader: "V. BERTAUX / CONSTRUCTEURS / BRUXELLES-MIDI").Door de afdaken werd de Schelde aan het gezicht van de wandelaars onttrokken. In april 1879 reeds werd door volksvertegenwoordiger De Decker in de Kamer de idee geopperd om langs de Schelde terrassen op kolommen te bouwen, naar het voorbeeld van Genua. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

We zijn nu dicht bij de oude stad

Havenhekwerk en leilinden langs de Scheldekaaien. Over de volledige lengte van 7 kilometer werden de Scheldekaaien afgezoomd met een monumentale rij smeedijzeren hekken. In de zuidelijke helft wordt het hek geflankeerd door een rij leilinden. Deze elementen herinneren aan het historische gebruik van de Scheldekaaien als havenzone.

Een zeer ingrijpende en grootschalige onderneming was de rechttrekking van de Schelde, uitgevoerd tussen 1877 en 1883. Voor de ontwikkeling van een nieuwe havenzone langs de rechteroever van de Schelde moesten honderden huizen gesloopt worden. Daarbij verdween de historische stadskern rond het Steen en de iets noordelijker gelegen historische havenzone "De Werf".

Vanaf de Kattendijksluis tot aan de huidige Ledeganckkaai werd een ononderbroken, licht gebogen kaaimuur opgetrokken. Er werd een strook van 80 meter breed aangelegd voor kades, havenkranen, treinsporen en opslagplaatsen. Daarnaast kwam een rijweg van 20 meter breed, waarlangs nieuwe gebouwen werden opgetrokken: vooral panden met een handelsfunctie, al dan niet gecombineerd met wonen op de verdiepingen.

In 1897-1903 werd de havenstrook met 2 kilometer verlengd naar het zuiden toe. Langs de d'Herbouvillekaai werd onder meer Petroleum Zuid uitgebouwd en bevonden zich de gebouwen van het Zuidstation. Deze functies maakten de combinatie met wonen onmogelijk.

Over de gehele lengte van deze Scheldekaaien werd de grens tussen de gekasseide havenzone en de openbare weg gemarkeerd door een lange rij smeedijzeren hekken op hardstenen basis. In de zuidelijke helft, tot aan het Steenplein, is een rij leilinden langs het hek aangeplant. Het was niet de bedoeling dat onbevoegden de havenzone betraden, iets wat destijds ook met verbodsborden op het hek werd duidelijk gemaakt.

De monumentale smeedijzeren hekkenrij tussen de Ledeganckkaai en Kattendijksluis werd uitgevoerd volgens een typeplan dat door de ingenieurs van de stad werd uitgetekend. Hetzelfde typeplan werd steeds hergebruikt, telkens wanneer een nieuw deel van de Scheldekaaien afgewerkt was en moest afgesloten worden met een hek. De uitvoering van de hekkenrij gebeurde bijna integraal door de ijzergieterij en smederij Van Aerschot uit Herentals. Een reeks dossiers in het stadsarchief bewaart alle rekeningen betreffende de uitvoering van deze werken door de firma Van Aerschot, daterend van de jaren 1880 tot de eerste jaren van de 20ste eeuw. August Van Aerschot, oprichter van de ijzergieterij en smederij, was liberaal gemeenteraadslid en eerste schepen in Herentals. Deze politieke keuze leverde het bedrijf onder de liberale Belgische regering (tot 1884) veel overheidsopdrachten op. De firma had daarenboven uitstekende relaties met het liberale stadsbestuur van Antwerpen, meer bepaald met schepen van Openbare Werken Joseph Lefebvre. Deze was de drijvende kracht achter de rechttrekking van de Scheldekaaien en de uitbreiding van de haven in de laatste twee decennia van de 19de eeuw. In een reclamefolder van de firma Van Aerschot van circa 1900 worden de realisaties in de Antwerpse haven bij de meest belangrijke van het bedrijf genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog verplaatsten de havenactiviteiten zich steeds meer naar het noorden van de stad. De kades ter hoogte van de binnenstad en het Zuid verloren hun havenfunctie en kregen meer en meer het karakter van openbare weg. De poorten van de hekken staan sindsdien constant open en zijn voor een groot deel weggehaald. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

Het gebouw links is het Helvetiahuis, kantoorgebouw Steinmann and C°. Monumentaal kantoorgebouw in neogotische en neotraditionele stijl, op de hoek van Jordaenskaai en Vleeshuisstraat, gebouwd in opdracht van Daniel Steinmann-Haghe, naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1904. Het complex leunt aan tegen een fragment van de burchtmuur uit het eerste kwart van de 13de eeuw.

Het gebouw maakt deel uit van een prestigieus bouwproject dat beide hoekgebouwen van Jordaenskaai en Vleeshuisstraat betrof. In opdracht van de reder Daniel Steinmann-Haghe, ontwierp de architect Joseph Hertogs in 1904 twee imposante kantoorpanden, die de nieuw aangelegde straat in de as van het te restaureren Vleeshuis een monumentaal karakter moesten geven. De pittoreske architectuur was geïnspireerd op de laatgotische bak- en zandsteenstijl van dit begin-16de-eeuwse gebouw, waardoor een nieuw, homogeen stadsbeeld gecreëerd werd, met een grote zichtbaarheid vanaf de wandelterrassen van het Steen. Op de noordelijke hoek verrees het imposante Helvetiahuis, hoofdzetel van de firma Steinmann & C°, op de zuidelijke hoek een meer bescheiden pendant wellicht bedoeld als investering in vastgoed. Het aannemersbedrijf J.H. Bolsée, Em. Hargot & Cie voerde de werken uit. Laatstgenoemde kantoorpand werd vermoedelijk onmiddellijk na de voltooiing aangekocht door de scheepsagent Herbert Debenham, die vanaf begin 1907 aanpassingswerken liet uitvoeren door de architect Emile Thielens. Deze breidde het gebouw in 1909-1911 uit tot een complex dat nagenoeg het volledige bouwblok van Jordaenskaai, Vleeshuisstraat en Palingbrug besloeg, en vanaf 1946 onderdak bood aan het Natiënhuis. Beide kantoorpanden liepen zware schade op tijdens de Tweede Wereldoorlog. In opdracht van Georges A. Steinmann, tekende de architect Camille Janssens in 1951 het ontwerp voor de restauratie en verbouwing van het Helvetiahuis, werken die pas in 1954 naar gewijzigde plannen werden uitgevoerd. Behalve de herinrichting van het interieur, betrof de belangrijkste structurele ingreep de toevoeging van een terugwijkende dakverdieping boven de vleugel aan de Vleeshuistraat, waarin een appartement werd ondergebracht dat zich uitstrekte tot de topgeleding van de hoektoren en het dakniveau zijde Jordaenskaai. Het aanvankelijke plan om in de vleugel aan de Jordaenskaai op alle bovenverdiepingen een appartement onder te brengen, vond geen doorgang.

Het scheepvaartbedrijf Steinmann & C°, vóór 1880 Steinmann & Ludwig, werd in 1854 mede opgericht door Daniel Steinmann senior (1825-1903), een Zwitser afkomstig uit Sankt Gallen, gehuwd met Jeanne Greve (°Enschede, 1835). Onder de naam White Cross Line, afgeleid van de Zwitserse vlag, exploiteerde de rederij scheepvaartlijnen naar de Verenigde Staten en Zuid-Amerika, gespecialiseerd in het vervoer van emigranten. Zoon Daniel Steinmann-Haghe (1861-1911), geboren in Antwerpen en echtgenoot van Hélène Eugénie Françoise Joséphine Haghe (°Antwerpen, 1863), vervoegde het bedrijf in 1894. Hij was eerder voor eigen rekening als scheepsagent en expediteur actief, en bestuurde Steinmann & C° tot zijn overlijden in 1911. Vervolgens nam zijn jongere broer Louis Emile Steinmann (1874-1963) de leiding over, samen met de zonen van Daniel Steinmann-Haghe, Paul D. (1887-1922). en Georges A. Steinmann (1888-1963). Daniel Steinmann-Haghe was van 1890 tot 1911 Honorar Konsul van Zwitersland, medestichter en eerste voorzitter van de Fédération Maritime d’Anvers in 1901, en stichter van de Fondation pour la Protection du Travail au Port d’Anvers, opgericht om de betrekkingen tussen havenwerkgevers en -werknemers te verbeteren. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

beter zicht op de details: korfbogen op een colonnette, de boogvelden versierd met blinde wapenschilden in een decor van banderollen, de borstwering met een fries van dolfijnen en meeuwen.

het gebouw bij de tegenoverstaande hoek: Natiënhuis, Kantoorgebouw Debenham & Cie. Monumentaal kantoorgebouw in neogotische en neotraditionele stijl, dat het volledige, onregelmatige bouwblok beslaat gevormd door Jordaenskaai, Vleeshuisstraat en Palingbrug. Het pand kwam in twee bouwfasen tot stand tussen 1904 en 1911, met nog een laatste uitbreiding in 1946, en incorporeert een fragment van de burchtmuur uit het eerste kwart van de 13de eeuw.

kantoorpand werd vermoedelijk onmiddellijk na de voltooiing aangekocht door de scheepsagent Herbert Debenham, die begin 1907 al de beglazing van enkele vensters verving en later dat jaar links van het gebouw een poortje liet optrekken door de architect Emile Thielens. Deze breidde het gebouw vervolgens aan beide uiteinden uit met de hoekgebouwen van Jordaenskaai en Palingbrug en van Vleeshuisstraat en Palingbrug. Deze bouwcampagne uitgevoerd door het aannemersbedrijf G. Hargot & R. Somers, werd volgens de gevelsteen in 1911 voltooid. Twee bestaande rijhuizen tussen beide toegevoegde vleugels, verhinderden op dat moment de inname van het ganse bouwblok. Getroffen door oologsschade, werd het complex in 1946 door Charles Debenham verkocht aan de Samenwerkende Maatschappij Natiënhuis. Deze voerde datzelfde jaar nog herstellingswerken uit en voltooide na afbraak van hoger vermelde rijhuizen het complex met een nieuwbouwvleugel naar een ontwerp door de architect Harry van de Veerdonk. Het Natiënhuis huisvestte de maatschappelijke zetel van het Verbond der Behandelaars van Goederen (VBG), de beroepsvereniging van Antwerpse havennaties, die eerder een te krap geworden pand betrok

De Brit Herbert Austin Godfrey Debenham (°Chelmsford, 1867), vestigde zich in 1892 vanuit Essex te Antwerpen, huwde er datzelfde jaar met Julie Jeanne Van Hertsen (°Antwerpen, 1864) en kreeg drie zonen geboren in 1893, 1894 en 1896. Zijn bedrijf Debenham & Cie was actief als scheepsmakelaar en agent van transatlantische scheepvaartlijnen waaronder de Anchor Line en de Canadian Pacific. Hij zetelde tijdens het seizoen 1893-1894 als voorzitter van de Antwerp Football Club, en bracht de fusie tot stand met de Antwerp Cricket Club en de Antwerp Tennis club.

Het kantoorgebouw Debenham & C° behoort tot de allerlaatste realisaties van Emile Thielens, die wellicht nog voor de voltooiing van het complex in 1911 overleed. Hij vestigde zich pas omstreeks 1890 als zelfstandig architect, na jarenlang in dienst te hebben gewerkt van de architecten Louis en François Baeckelmans, en vervolgens van Jules Bilmeyer en Joseph Van Riel. Vooral gekend voor zijn veelal pittoreske gebouwen van de Antwerpse Zoo, zette Thielens omstreeks 1900 voorzichtige stappen richting art nouveau, om kort voor zijn overlijden terug te keren tot een klassieke beaux-artsstijl. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

oude vervallen gebouwen zijn gedurende het laatste decennium vervangen door nieuwbouw, soms met gevels in oude stijl, het ene project al luxueuzer dan het andere.

geen werken, zicht op de Schelde

Burgerhuis in neorenaissancestijl. Voornaam burgerhuis in neorenaissancestijl naar een ontwerp door de architect Joseph Hertogs uit 1896, met een somptueus interieur door de decorateur Henri Verbuecken.

Opdrachtgever was Gustave Adolphe Marie Albrecht (Antwerpen, 1860-Den Haag, 1925), in 1886 gehuwd met Pauline Marie Pittoors, die in 1888 enige dochter Juliette ter wereld bracht. Albrecht, actief als reder, scheepsmakelaar, expediteur en importeur van steenkool, vrijmetselaar en betrokken bij talrijke mercantiele en maritieme verenigingen, was ook rechter aan de handelsrechtbank. Als liberaal politicus zetelde hij van 1904 tot 1907 in de Antwerpse gemeenteraad, en was van 1908 tot tot zijn ontslag in 1918 schepen van Handel en Scheepvaart. Kort daarna vestigde hij zich in Nederland, maar liet in 1922 nog de kantoren op het gelijkvloers uitbreiden door overkoepeling van de binnenplaats, naar een ontwerp door de architect Jos. Bascourt. Kort daarna verkocht aan de familie de Bergeyck, huisvestte het pand van 1949 tot 2005 het bekende sterrenrestaurant “La Rade”, en werd in 2008 aangekocht door de Koninklijke Belgische Redersvereniging. Deze beroepsvereniging van reders onder Belgisch vlag opgericht in 1909, liet het gebouw vervolgens restaureren onder leiding van het architectenbureau D'hondt-Parein architecten. Bij deze werken opgeleverd in 2011, werden de in 1939 verbouwde pui en de in 1914 vernielde koepelbekroning naar de oorspronkelijke plannen gereconstrueerd, het interieur zorgvuldig gerestaureerd, en de binnenplaats overdekt tot atrium. "Het Redershuis" huisvest het Eugeen Van Mieghem Museum, de representatieve ontvangstvertrekken en kantoren van de Koninklijke Belgische Redersvereniging.

Het hotel Albrecht maakt deel uit van het relatief vroege oeuvre van Joseph Hertogs, die als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen geldt, actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl. De bouw van het hotel Albrecht volgde op het verdwenen Zeemanshuis uit 1890-1891 aan de Ankerrui en de synagoge Shomre Hadass uit 1891-1893 in de Bouwmeestersstraat. Op het aanpalende perceel bracht Hertogs in 1897 de eerste fase van het Hansahuis, dat in 1901-1903 werd uitgebreid met het imposante, neobarokke hoekcomplex van Ernest Van Dijckkaai, Suikerrui en Kaasstraat. Met monumentale bouwwerken als dit laatste en Grands Magasins Leonhard Tietz uit 1900-1901 aan de Meir, drukte de architect na de eeuwwisseling, zijn rijpe periode, een stempel op het Antwerpse stadsbeeld. De laatste jaren van zijn loopbaan kort vóór zijn overlijden in 1930, was Hertogs geassocieerd met de architect Gerard De Ridder.

Henri Verbuecken leidde een toonaangevend decoratieatelier, in Antwerpen gevestigd sinds 1876, waar onder meer de beeldhouwer Arthur Pierre een tijdlang deel van uitmaakte. Zijn werk wordt gekarakteriseerd door een drang naar exotisme. Dit komt vooral tot uiting in de opdrachten die hij voor de Antwerpse dierentuin uitvoerde. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobje...

op de hoek van de kaaien en de Suikerrui (die toegang geeft tot de Grote Markt), het Hansahuis. Imposant gebouwencomplex op de kop van het bouwblok gevormd door Ernest Van Dijckkaai, Suikerrui en Kaasstraat, dat tussen 1897 en 1903 in drie fasen werd opgetrokken in opdracht van Wilhelm Arnold von Mallinckrodt, naar ontwerpen door de architect Joseph Hertogs.

Als eerste fase van het gebouwencomplex kwam in 1897 het kantoorgebouw Mallinckrodt aan de Ernest Van Dijckkaai tot stand, dat in 1900 als tweede fase werd uitgebreid met het achter aanpalende pakhuis in de Kaasstraat. De derde fase betrof het monumentale Hansahuis ontworpen in 1901, met bronzen beelden door de beeldhouwer Jef Lambeaux, dat op 10 mei 1903 werd ingehuldigd. Voor de bouw verdween het smalle Appelstraatje en werden een twaalftal huizen gesloopt. Door het terugbrengen van de rooilijn van dit vooruitspringende bouwblok, onderging het eerste gedeelte van de Suikerrui een aanzienlijke verbreding, die het perspectief op de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal verruimde. Het programma van het Hansahuis omvatte twee cafés, drie winkels en kantoren, en was bedoeld als eigentijdse tegenhanger van het in 1893 afgebrande Oostershuis of Hanzehuis uit 1564-1568 op de Hanzestedenplaats. Naast Mallinckrodt zelf, waren van bij oorsprong meerdere scheepvaart-, expeditie- en handelsbedrijven veelal van Duitse origine in het gebouw gevestigd. De bouwplannen vermelden de firma’s Eiffe & C°, Ruys & C° en Jacques Eisenmann. Ingeplant tegenover het Steenplein en de toegangshelling tot het zuidelijk wandelterras, behoort het gebouw tot de belangrijkste ankerpunten van de Scheldekaaien. In opdracht van H.C. Van de Perre werd het complex zijde Ernest Van Dijckkaai met een bijkomende verdieping verhoogd naar een ontwerp door de architect Wald Van Raemdonck uit 1962.

Wilhelm Arnold von Mallinckrodt (Keulen, 1864-Frankfurt am Main, 1930), afstammeling van een Duitse ondernemersfamilie, vestigde zich in 1892 met zijn gezin vanuit Keulen te Antwerpen. Hij was er in 1888 gehuwd met Eugénie Léonie Charlotte “Hortense” Günther (Antwerpen, 1867-Vachendorf am Chiemsee, 1943), die vier kinderen ter wereld bracht, geboren tussen 1889 en 1901. Zaakgelastigde van de Dresdner Bank in de jaren 1890, richtte hij omstreeks 1900 de bank W. Mallinckrodt en C° op, en was daarnaast beheerder van de Banque Centrale Anversoise. Met de Société Générale de Commerce, handelde Mallinckrodt in koffie, wol en rubber. De bankier-zakenman behoorde tot de meest vooraanstaande en vermogende leden van de Duitse kolonie in Antwerpen, actief in het verenigingsleven, de filantropie en het mecenaat. In 1918 plaatste de Belgische Staat zijn bezittingen onder sekwester.

Waar het eerste kantoorgebouw Mallinckrodt uit 1897 nog aanleunt bij het relatief vroege oeuvre van Joseph Hertogs, behoort het monumentale Hansahuis uit 1901-1903 tot de hoogtepunten van zijn rijpe loopbaan. Hertogs geldt als een van de meest succesvolle architecten in Antwerpen, actief van omstreeks 1885 tot zijn overlijden in 1930. Zijn loopbaan in dienst van de vermogende, overwegend liberale mercantiele burgerij, leverde een vijfhonderdtal woningen en openbare gebouwen op. Deze evolueren van eclecticisme en neorenaissance, naar een klassiek geïnspireerde beaux-artsstijl. De bouw van het kantoorgebouw Mallinckrodt volgde op het verdwenen Zeemanshuis uit 1890-1891 aan de Ankerrui en de synagoge Shomre Hadass uit 1891-1893 in de Bouwmeestersstraat. Met monumentale bouwwerken als het Hansahuis en Grands Magasins Leonhard Tietz uit 1900-1901 aan de Meir, drukte de architect omstreeks de eeuwwisseling, zijn rijpe periode, een stempel op het Antwerpse stadsbeeld., drukte de architect na de eeuwwisseling een stempel op het Antwerpse stadsbeeld. Hogerop aan de Scheldekaaien, op beide hoeken van de Jordaenskaai en de Vleeshuisstraat, realiseerde Hertogs in 1904 het neotraditionele Helvetiahuis en zijn pendant. De laatste jaren van zijn loopbaan kort vóór zijn overlijden in 1930, was Hertogs geassocieerd met de architect Gerard De Ridder.

De vier staande bronzen beelden door Jef Lambeaux verbeelden allegorieën van Handel en Scheepvaart beide op een scheepsboegvormige sokkel tegen de zijgevels,

en de Duitse rivieren Elbe en Weser tegen de hoofdgevel, respectievelijk verpersoonlijkt door Mercurius en vrouwelijke naakten met attributen en wapenschilden.

De twee zittende bronzen beelden op het gebroken fronton van met portaalrisaliet, stellen bebaarde riviergoden voor met roeispaan en drietand voor, die respectievelijk de Rijn en de Schelde verpersoonlijken. Het iconografisch programma verwijst naar de sterke economische banden tussen Antwerpen en Duitsland.

Momenteel wordt het Hansahuis broodnodig gerenoveerd.(nog heel wat meer info https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/4620)

bij het begin van de Suikerrui zien we de Onze-Lieve-Vrouw-kathedraal. Ook hier wordt er gerenoveerd

Tussen 1350 en 1520 verrees in Antwerpen de grootste gotische kerk van de Nederlanden, op de plaats van een romaanse voorganger. Bij de oprichting van het bisdom Antwerpen in 1559 werd de kerk tot kathedraal verheven, vandaag is ze nog steeds de Antwerpse bisschopskerk. Het huidige interieur toont sporen van verschillende episodes uit haar geschiedenis: barokke altaarstukken, neogotische kapellen, … De schat aan beelden, schilderijen en andere kunstwerken is indrukwekkend. Vooral de Kruisafneming van Rubens trekt vele toeristen. Aan de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal werd de laatste 50 jaar zowel aan binnen- als buitenzijde gerestaureerd. De bezoeker kan nu genieten van een schitterende kerk in hele goede staat.
(
https://www.antwerpen.be/info/54eefd73cca8a71a138b4d08/onze-lieve-vrouwekathedraal)

Volgens historische bronnen werd de 123 meter hoge belforttoren voltooid in 1518. Door de eeuwen heen zijn aan de kathedraal en haar toren talrijke herstellings- en restauratiewerken uitgevoerd. Vanaf januari 2019 staat de toren opnieuw in de steigers. De buitenschil wordt gedurende twee jaar onder handen genomen. (https://www.antwerpenmorgen.be/nl/projecten/kathedraaltoren-restauratie/over)

Wat opvalt, dikwijls waren opdrachtgevers voor grote gebouwen, mensen van Duitse origine. Dus even iets over opgezocht. Heel interessant (https://duitsekolonie.procant.be/)

zicht op de Ernest Van Dijckkaai

hoek tussen de kaai en het Zand

Nog wat verder de kaai volgend komen we weer op Sint-Jansvliet bij de voetgangerstunnel. Wanneer we terug op Linkeroever belanden hebben we meer dan 14 km gestapt.


[a1

 

Print Friendly and PDF

 

 

 

 

Plaats een Reactie

Anne Wat een resultaat! We dachten dat we al heel wat van onze stad hadden gezien tijdens de Corona wandelingen. Met jullie beschrijvingen hebben we nog uren wandelen voor de boeg. Tot in de zomer Geplaatst op 18 April 2021

 

      
This site is only viewable in landscape mode !
Session Tracking